Brasschaat Polygoon

Het Kamp van Brasschaat



De Polygoon van Brasschaat is een militair oefenterrein dat zich langs beide kanten van de Bredabaan uitstrekt.
Een vrij unieke vormgeving omdat het twee artillerieschietvelden omvat, wat niet dikwijls voorkomt. Het is het gevolg van de technische vooruitgang van de artillerie tijdens de 19de eeuw, waarbij het Klein Schietveld te klein werd en niet in de richting van Kalmthout kon uitgebreid worden. Het gevolg was de aankoop van een nieuw Groot Schietveld aan de overzijde van de Bredabaan (1892-1894).
Dit heeft een enorme invloed op de kazernering van nieuwe eenheden die in de vrijgekomen tereinen nieuwe kazernen oprichten. Vooral in het oude kamp zien we nieuwe eenheden komen. Het infanteriekwartier wordt naast het artilleriekwartier gebouwd. Tevens worden de eerste stallen voor het legerdepot voor paarden gebouwd. In het noorden wordt het eerste militaire vliegveld in België aangelegd. In de nabijheid van de koepels in het groot schietveld verschijnen de eerste gebouwen. Pas na de eerste wereldoorlog zal hier de Cavalerieschool gebouwd worden.
In dit deel komen niet alle eenheden aan bod enkel de belangrijkste.
1 De Commissie voor Proefnemingen

Korte historiek

De oorsprong

Bij de onafhankelijkheid van België in 1830 neemt de Belgische Artillerie het oefenterrein in Brasschaat over van de Nederlanders en worden er plannen gemaakt om er het polygoon voor de artillerie te installeren. De eerste schoten vallen omstreeks 1839. In deze tijd wordt per wapen een Commissie voor Proefnemingen opgericht (Commission d’Expérience).
Rond 1845 beginnen de activiteiten pas echt vlot te verlopen. Er worden jaarlijkse schietperiodes georganiseerd en allerlei andere oefeningen voor de Artillerie en dit gedurende ongeveer drie maanden per jaar. De Commissie voor Proefnemingen van het artilleriematerieel is belast met het uittesten van de artilleriestukken en de verschillende munities. De jaarlijkse proefnemingsverslagen worden van 1847 tot 1913 samengevat in Résumés des travaux de l’Artillerie. Dit betekent onrechtstreeks de oorsprong van het Technisch Centrum.
De schietstellingen te Brasschaat zijn gekend als de Polygoon.

1850-1914

De artillerie beleeft in de 19de eeuw een snelle technologische evolutie: van gladde loop en laden langs de mond van de loop naar getrokken loop en laden langs de kulas. Het gebruik van nikkelstaal laat een grotere kamerdruk toe, waaruit hogere aanvangssnelheden bekomen worden. De drachten worden hierdoor vier maal groter en bereiken 4000 m. De doeltreffendheid van de nieuwe kanonnen wordt bevestigd in 1870 tijdens de Frans-Pruisische Oorlog. Een verbeterde bescherming kan niet uitblijven.
Vanaf 1856 worden op de Polygoon proefnemingen uitgevoerd met de nieuw ontwikkelde artilleriestukken. De schootstabellen, die op theoretische basis berekend worden, worden achteraf geverifieerd door schietoefeningen. Nieuwe meetmethodes om de ballistische snelheden op punt te zetten komen tot stand. De Commissies voeren ook opdrachten uit voor l’Arsenal de Construction en l’Ecole de Pyrotechnique (beide gevestigd te Antwerpen) en voor de Fonderie Royale de Canons te Luik.

In 1873 wordt de Vuurschool voor de Artillerie opgericht. Het onderricht voor de kaders wordt, naar het voorbeeld van wat in het buitenland gebeurt, in Brasschaat georganiseerd.
Door de zeer snelle ontwikkeling van het materieel wordt het schietveld te klein en wordt in 1894 het Groot Schietveld, ten oosten van de steenweg op Breda (Bredabaan) in gebruik genomen (diepte 9 km).
Vooral tijdens de laatste twintig jaar voor de Eerste Wereldoorlog wordt nog grote vooruitgang geboekt i.v.m. aërodynamische projectielen, aanvangssnelheid en nauwkeurigheid, doorboringskracht van de springstoffen e.a. Het Groot Schietveld wordt het zwaartepunt van de Polygoon, waar grote firma’s zoals Krupp, Cockerill, Saint-Chamont, Creusot en Nordenfelt met elkaar rivaliseren.
Vanaf 1893 tot 1912 wordt aan het Nulpunt (zie luchtfoto verder) van het Groot Schietveld een oefenschietstelling (zie foto’s volgende blz.) gebouwd voor zware vestingsartillerie bestaande uit:
* de linkerbut (noord) uitgerust met:
    - een waarnemingspost bestaande uit een houten toren van vier verdiepingen,
    - een schootsstelling in open lucht voor de mobiele vestingsartillerie,
    - een draaikoepel voor twee kanonnen zonder kanonkamer,
    - een hefkoepel voor een kanon.
* rechterbut (zuid) met:
    - een draaikoepel voor een kanon met onderaan vier flankeringsstukken onder kazemat (deze
      opstelling wordt in beton gegoten tussen 1910 en 1912).

In 1913 worden de Vuurschool voor de Artillerie en de Commissies voor Proefnemingen samengesmolten. Bij KB nr. 1828 vormen ze de Artillerieschool.

In 1910 bestaat het Nulpunt van het Groot Schietveld uit een brede schootsstelling gecombineerd met een uitkijktoren en waar talrijke proefnemingen uitgevoerd worden met artilleriematerieel.
De Eerste Wereldoorlog


De Technische Sectie levert tijdens deze periode een wezenlijke en noodzakelijke bijdrage bij het oplossen van allerhande technische problemen zoals de aanpassing van de Belgische artilleriemunities (75 mm) aan de Franse wapens. Deze hebben wel hetzelfde kaliber maar een kortere huls. Het tarreren van kruitsoorten gaat door op privéterrein van de Schneiderfabrieken in Harfleur (Frankrijk). Op 11 december 1915 doet zich echter een enorme ontploffing voor waardoor de proefnemingen lange tijd stil gelegd moeten worden.


Van 1918 tot 1944


Door de toenemende techniciteit van het militair materieel worden vanaf 1920 de technische problemen door de Centra voor Technische Studiën, (CTS) van de verschillende wapens bestudeerd: CTSGn (Genie) te Haasdonk, CTSI (Infanterie) te Leopoldsburg, CTSC (Cavalerie), CTSTr (Transmissie) te Vilvoorde en CTSA (Artillerie) te Brasschaat. Het CTSA is dan gevestigd in het Kwartier West (Artillerieschool) en hangt af van de Artillerieschool.
Pas in 1920 wordt de draad voor de artilleriematerieëlen terug opgenomen. Bij de Duitse herstelbetalingen behoort het Kamp van Elsenborn, dat eerder reeds door de Duitsers als schietveld werd gebruikt, tot Belgisch grondgebied. Door zijn redelijke uitgestrektheid, zijn goede infrastructuur en dan vooral door zijn heuvelachtig karakter, is dit kamp een ideaal terrein voor artillerieontplooiingen en schietoefeningen. Het is dus door een onverwacht gevolg van het Verdrag van Versailles dat de schietoefeningen te Brasschaat beperkt worden tot experimenten en studies.

De opdracht van het CTSA luidt als volgt:
  • door middel van schietoefeningen het op punt stellen van alle bestaande en ter studie zijnde artillerie-materieel,
  • inwendige en uitwendige ballistiek bestuderen,
  • keuringsproeven voor kruitsoorten, munitie en springgranaten organiseren, proefschieten op pantserplaten, tarreren van kruiten,
  • proeven na veranderingen aangebracht aan het materieel,
  • laden en laten springen van granaten,
  • deelname aan de technische opleiding van officieren in de VKOLA (VervolkmakingsKursus voor Onderluitenanten van de Artillerie).

Het CTSA kent een zeer drukke periode ingevolge de grote verscheidenheid van het artilleriematerieel op dat ogenblik. Er waren nogal veel verschillende kalibers: 105, 120, 150 en 155 mm, ook Engelse vuurmonden van 6, 9.2 en 12 duim (een ander eenhedenstelsel !), mortieren en buitgemaakt Duits materieel, evenals spoorwegartillerie van 170 en 280 mm, deze laatste ter hoogte van het vliegveld.
Voor de proefnemingen op grote dracht (10 km) worden buitenstellingen ingericht (bij de Drijhoek, gelegen tussen Maria-ter-Heide en Brasschaat en op het grondgebied van Schoten). Ofschoon deze stellingen zodanig gekozen zijn dat de kogelbanen niet over bewoonde percelen lopen, krijgt het CTSA heel wat rekeningen aangeboden voor gebroken ruiten.


De naoorlogse periode


Op 4 oktober 1944 bevrijden de Canadese troepen het Kamp van Brasschaat. Voordien had de Duitse bezetter, tijdens een maand van verbeten gevechten, systematisch alle gebouwen en installaties vernietigd. Daarenboven wordt de oude Cavalerieschool op 29 januari 1945 door een V1 bom geraakt: de hele stafblok wordt vernield. Van de ballistische installaties blijft niets over, tenzij enkele funderingen.
Het Centrum voor Technische Studies van de Artillerie (CTSA) neemt na de Tweede Wereldoorlog de gebouwen in die ten noorden van de herstelde Cavalerieschool liggen (zie foto blz. 18). Dit centrum, dat voor de Tweede Wereldoorlog deel uitmaakte van de Wapenschool (Artillerieschool) groeit na 1945 uit tot een autonoom organisme. Het wordt plechtig geïnaugureerd op 5 december 1947.

Tijdens de oorlog 1940-1945 hadden de technische problemen die voordien tot het domein van bepaalde wapens behoorden zulk een vlucht genomen dat zij voortaan het leger aanbelangen. Dit leidt tot de centralisatie van de opzoekingen en proefnemingen. Zo groeit het Centrum van Brasschaat met zijn Groot Schietveld, waar alle opzoekingen en testen gebeuren, via diverse reorganisaties en benamingen in 1967 uit tot het Centrum voor Opzoekingen inzake Defensie. In 1973 krijgt het Centrum de naam Technische Dienst van de Landmacht (TDLM) en in 1978 krijgt het de benaming Technische Dienst van de Landmacht-Centrum voor Proefnemingen en Experimenten (TDLM/CE).

In de eerste bestaansjaren van het Centrum na de Tweede Wereldoorlog concentreert men zich op de heruitrusting van het Belgische Leger, dit in samenwerking met de binnenlandse industrie.
In het kader van de NAVO zal het Centrum van alle kalibers en wapens het keuringsvuren moeten uitvoeren in het kader van de Off Shore contracten. Deze contracten slaan op alle produkten van Europese makelij die in het kader van het Marshallplan zullen geleverd worden aan het leger. Dit betekent echter ten dele het einde van alle evaluaties voor een periode van ongeveer 15 jaar. Immers materiaal van Amerikaanse makelij overspoelt de Europese legers en moet niet gekeurd worden.

Als raadgevend en uitvoerend organisme van de Staf van de landmacht verzekert TDLM/CE de technische paraatheid van het militair materieel in de domeinen van de voertuigen, bewapening, munitie, produkten, materialen en textiel. Het technisch departement, gevestigd in het Kwartier Oost in Brasschaat, is samengesteld uit vier divisies: steun, bewapening, voertuigen, produkten, stoffen en textiel.

Samen met de luidruchtige manifestaties van de Divisie Ballistiek en Bewapening houden andere gespecialiseerde afdelingen zich bezig met proefnemingen inzake uitrustingsvoorwerpen, motoren, voertuigonderdelen, brand- en smeerstoffen, verven, corrosieverschijnselen, enz… Voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken worden o.a. hijstoestellen en brandweeruitrusting getest, terwijl de testbaan voor voertuigen zowel bij nationale als bij buitenlandse firma’s de reputatie geniet één der moeilijkste in Europa te zijn. Zij vertoont inderdaad hellingen van 30 tot 70%, zijhellingen, grachten met verschillend profiel en breedte en een wad met veranderlijk waterniveau. De testbaan is het domein van de Divisie Voertuigen, een afdeling die belast is met het onderzoek en de beproeving van alle rollend materieel (zowel wiel- als rupsvoertuigen) en van specifieke uitrustingen zoals shelters of geniewerktuigen. Ze telt een 30-koppige ploeg van specialisten.
In elk geval zijn de resultaten van deze testen vaak beslissend voor de aankoop van een bepaald voertuig.

Het domein van de spectaculairste divisie behelst alles wat betrekking heeft op bewapening en munitie. Zij beschikken over een uitgebreid gamma wapensystemen, waarbij elk type wapen van de landmacht vertegenwoordigd is. Qua infrastructuur beschikt men in het Kwartier Oost over een hele reeks schietstanden in het Groot Schietveld. De belangrijkste elementen hierin zijn de zandkamers: betonnen structuren gevuld met zand, waarin wordt geschoten om o.a. de impactsnelheid, de mondsnelheid en de precisie van verschillende soorten munitie uit te testen. In één van die ‘zandbakken’ onderzoekt men de mate waarin bepaalde materialen (van helmen tot tankonderdelen) bestand zijn tegen munitie-inslag.

De Divisie Produkten, Materialen en Textiel is actief in een zeer breed domein. De afdeling Produkten en Materialen concentreert zich op die stoffen die de militaire middelen en infrastructuur beschermen en onderhouden (verfsystemen, detergenten, afbijtmiddelen, schuimblusprodukten, enz…). De afdeling Textiel en Uitrusting heeft twee labo’s waar men in éÉn labo alle aspecten inzake textielweefsels en uitrustingsstukken zoals gevechtskledij, webbing, helmen, kogelvrije vesten, tenten, slaapzakken, enz… test; in het andere labo worden de operationele gebruikslimieten van militaire gevechtsuitrustingen wetenschappelijk bepaald door het uitvoeren van NAVO-gestandaardiseerde dragersproeven. Hierbij werkt men met proefpersonen.

Maar het leger beschikt niet over het voldoende personeel om deze processen integraal uit te voeren. Daarom wordt ook een beroep gedaan op de industrie.

Sedert de eerste Commissies voor Proefnemingen in het midden van de vorige eeuw in de ‘Brescaetsche Heide’ verschenen, werd een lange weg afgelegd en verwierven de onverpoosde inspanningen van de militaire ingenieurs internationale faam.


In 1991 kent het Belgische leger een grondige herstrukturering door het verdwijnen van de bedreiging van het Oostblok en in 1994 verandert de naam van het Technische Centrum nog maar eens, namelijk in Centrum voor Evaluaties van het Materieel (CEM).

Met het verdwijnen van de Technische Dienst van de Landmacht-Centrum voor Proefnemingen en Experimenten (TDLM/CE). verliest het Centrum zijn wapenschild. Het nieuwe wapenschild van het Centrum voor Evaluaties van het Materieel (CEM) is echter wel geïnspireerd op de versie van de Technische Dienst van de Landmacht-Centrum voor Proefnemingen en Experimenten, maar de wijzigingen hebben tot doel de symbolen van de Wapens af te staan en enkel deze voor technieken te behouden.

Op 30 juni 2007 verlaat het Centrum voor Evaluaties van het Materieel als laatste eenheid het Kwartier Oost, het zal de kazerne blokken in het kwartier Noord innemen (aan de overzijde van de Bondgenotenlaan.) Hier zal ze blijven tot zomer 2011 om daarna dit kwartier te verlaten en zijn burelen in te nemen langs het Vaandelfront (A34)


Korte historiek van de (Veld)Artillerieschool

Het Competitiecentrum Landcomponent - Departement Artillerie is niet van de ene dag op de andere dag ontstaan. Het werd vooraf gegaan door diverse voorgangers en onder andere benamingen.

De eerste school voor het wapen van de artillerie werd opgericht kort na de Frans-Duitse oorlog van 1870. Alhoewel dit conflict tussen buurlanden geen aantasting van de integriteit van het Belgische grondgebied met zich meebracht, betekenden de uit dit conflict getrokken lessen wel grote veranderingen in ons militair denken. Door de technische evolutie van de artillerie werd het immers noodzakelijk om het kader de nodige kennis bij te brengen, zowel op tactisch als op technisch vlak. Met het ondertekenen van het Koninklijk Besluit van 29 oktober 1871 richtte Z.M. Koning Leopold II de Vuurschool op te Brasschaat.

Vanaf 1845 werd de Brasschaatse artilleriepolygoon jaarlijks gedurende de drie zomermaanden gebruikt als kamp. Dankzij de Commissie voor Proefnemingen vergaarde de artillerie er de nodige kennis om het wapen te verbeteren en uit te bouwen. Door dit monopoly op de kennis i.v.m. kanonnen, houwitsers en mortieren groeide de artilleriepolygoon op de ‘Brasschaetse Heide’ uit tot de meest aangewezen plaats om er een wapenschool voor de artillerie op te richten.

De Vuurschool had in de eerste decennia van haar bestaan echter nog niet de juiste organisatievorm gevonden om alle kaders op een adequate wijze op te leiden. Het Koninklijk Besluit van 12 november 1913 bracht hierin verandering. De Vuurschool en de Commissie voor Proefnemingen werden afgeschaft en de Artillerieschool opgericht. Het werd een groot project en de toenmalig opgezette organisatiestructuur vormde de latere basis voor verdere herstructureringen. Door dit koninklijk besluit werd de Polygoon van Brasschaat informeel erkend als de bakermat van de Belgische Artillerie.

De oorlogsjaren kwamen eraan en in 1914 sluit de Artillerieschool haar deuren. Op het slagveld tijdens de Eerste Wereldoorlog groeide de artillerie uit tot een gans ander wapen, met nieuwe wapensystemen en nieuwe inzetmogelijkheden met de daaraan verbonden nieuwe organisatiestructuren.
Het zal na het be�indigen van de Eerste Wereldoorlog in 1918 duren tot 1919 vooraleer de Artillerieschool opnieuw haar deuren opende te Brasschaat.

Het Koninklijk Besluit van juli 1920 gaf de Artillerieschool meer middelen en meer opdrachten. Maar het paard bleef in ons leger nog steeds het voornaamste tractiemiddel. Het paard bepaalde reeds een kleine honderd jaar het uitzicht van het kamp, de inplanting en functie van gebouwen alsook het ritme van de dag.
Tijdens deze jaren groeide de Artillerieschool niet alleen uit tot de universiteit van de Artillerie maar werd het stilaan de thuishaven voor alle kaders (officieren en onderofficieren) van de artillerie. Ook de gewone soldaat werd hierbij niet vergeten. De meest in het oog springende gebeurtenis was de oprichting op 14 juli 1928 van het ‘Huis voor de Artillerieofficieren’ en het soldatenhuis ‘De Militaire kring’.

Maar de tijd van het paard als tractiemiddel liep op z’n einde. De motorisatie, die vanaf 1934 algemeen doorgevoerd werd, bracht grote veranderingen met zich mee. Zowel de zware als de bereden artillerie werden uitgerust met gemotoriseerde trekkers. De stallen werden omgebouwd tot garages en de maneges ingericht als werkplaatsen.
Ondanks alle inspanningen werd België in de meidagen van 1940 meegesleurd in een wereldoorlog zonder voorgaande. Op het einde van de 20-daagse veldtocht capituleerde het Belgisch leger en hield het op te bestaan. Ook al het Belgische artilleriematerieel kwam daarbij in vijandelijke handen als oorlogsbuit.

Het werd nu wachten tot eind 1945 vooraleer de school terug haar deuren opende. Ditmaal niet in Brasschaat maar noodgedwongen in Helchteren. De inslagen van de V1’s en V2’s maakten het aanvankelijk onmogelijk om het Kamp van Brasschaat terug in gebruik te nemen en er een school in onder te brengen. Maar eenmaal de dreiging van de V1’s en V2’s achter de rug, begon men met de nodige herstellingen in de school. Op 19 september 1946 opende de Artillerieschool opnieuw zijn deuren in Brasschaat. Een feestelijke intrede luidde een nieuwe periode in voor het kamp.

Vanaf nu zal de geschiedenis van de school er een worden van veranderingen en aanpassingen. Aanvankelijk breidde de school nog uit, later volgde een omgekeerde beweging.
In 1946 maakt het Centrum voor Technische Studiën zich los van de school en gaat op in een aparte structuur.
Tot 1951 is de Belgisch artillerie geschoeid op Britse leest, zowel qua materieel als structuur. Vanaf 1951 wordt definitief overgestapt naar de Amerikaanse organisatie en bewapening.
In 1951 krijgt de school het 369ste Escadrille Air OP onder haar operationeel commando. Deze eenheid, waaruit later de School voor het Licht Vliegwezen zal ontstaan, staat in voor de opleiding van piloten als artilleriewaarnemer.
In 1954 neemt het Opleidingscentrum voor de Veldartillerie zijn intrek in de gebouwen van de voormalige Cavalerieschool. Het Centrum voor de Veldartillerie omvat de Artillerieschool, het Opleidingscentrum voor de Veldartillerie, de Staf en Dienstenbatterij, het Opleidingscentrum voor Waarneming en Opsporing en het 15de Escadrille AOP. Het kamp bereikt hiermee, qua bezetting, zijn naoorlogse hoogtepunt en telt 5400 manschappen. Alle bestaande installaties worden dan maximaal gebruikt.

In 1960 verliest het Centrum voor de Veldartillerie zijn benaming en krijgt het terug zijn oude naam:  Veldartillerieschool.De snelle evolutie van de naoorlogse cultuur, samen met een steeds wijzigende internationale context, hebben een enorme invloed op de werking, de organisatie en de opdrachten van de school. Het wordt een continue evolutie van wapensystemen. De naoorlogse wapensystemen verouderen snel en worden vervangen door nieuwe en duurdere wapentuigen. Elke generatie artilleristen kent haar kanonnen en houwitsers. De Veldartillerieschool blijft de ondersteuning verzorgen van de kaders dankzij de ervaring die zij al die jaren heeft opgebouwd.

Tussen 1960 en 1994 behoudt de school haar naam ‘Veldartillerieschool’ en wordt een begrip met een vaste waarde, zowel in de militaire kringen als in de omringende gemeenten. Alle actieve en reservekaders krijgen er hun opleiding als artilleur. Zij zullen er tijdens hun loopbaan op geregelde tijdstippen terugkeren om via bijkomende cursussen up-to-date te blijven. De school wint nog aan belang wanneer de plechtigheden van zowel de Sint Barbara-viering als de herdenkingen van de gesneuvelden artilleristen van beide wereldoorlogen plaats vinden in het Kamp van Brasschaat.
In 1989 verandert de politieke context, waarin sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog gewerkt werd, drastisch met de val van de Berlijnse muur en het uiteenvallen van het Warchaupact. De opschorting van de legerdienst in 1994 betekent dat in 1995 de laatste dienstplichtigen afzwaaien en er een nieuw tijdperk aanbreekt voor Defensie.

In 1994 fusioneren de Luchtdoelartillerieschool, de Veldartillerieschool en het 6de Bataljon Artillerie tot een nieuwe school, de Artillerieschool-6A. Een nieuwe generatie artilleristen wordt hier gevormd. De opgedane theoretische kennis wordt in de praktijk gebracht tijdens een of andere ‘Barbara-oefening’ die doorgaat in en rond de schietvelden van Brasschaat of in Elsenborn. De opleidingsperiode wordt daarna afgesloten met een grote oefening in de Ardennen onder de naam ‘Engineer Victory’.
De werkwijze van de topografen in de artillerie verandert drastisch door de intrede van het GPS-systeem en de Nord Finding module waardoor sneller op het terrein kan gewerkt worden. Ook het schootsbureel wordt gemoderniseerd en voorzien van de nodige informatica.
Ondanks geruchten over een nakende ontbinding en reorganisatie heerst er tot 2002 enige rust en stabiliteit.

In 2002 vangt een nieuwe periode aan. Het Schoolbataljon (6A) wordt afgeschaft. Haar C-batterij gaat over naar het 2de Artilleriebataljon. De school verliest eveneens een belangrijk instrument, namelijk het Studiebureau en krijgt vanaf nu weer de naam Artillerieschool. Dat zal zo blijven tot in 2006. In dat jaar volgt een nieuwe reorganisatie. Het onderricht voor de luchtdoelartillerie verhuist terug naar Lombardsijde.

Vanaf 19 december 2006 krijgt de school opnieuw een andere naam: Departement Vorming Artillerie. Maar dit is slechts voor korte duur want op 15 april 2008 wordt de eenheid ‘Competitiecentrum Landcomponent - Departement Artillerie’ genoemd.

In het najaar van 2009 valt uiteindelijk het doek. Een nieuwe reorganisatie schaft op één na alle artillerie-eenheden af in ons leger en dit vanaf 2010. Deze nieuwe artillerie-eenheid zal in de polygoon van Brasschaat opgericht worden en vanaf 1 juli aanstaande het departement artillerie opslorpen.

Het 3de Regiment Lanciers

Eind 1929 komt het 3de Regiment Lanciers naar Brasschaat. Ze worden gelogeerd in gebouwen verspreid over de kwartieren Oost en West.

Tijdens de mobilisatie van 1939 (25 augustus 1939) ontruimt het 3de Regiment Lansiers (deels gekazerneerd in de Ruiterijschool en deels in de Artillerieschool aan de overkant van de Bredabaan) als eerste het kwartier om hun oorlogsstellingen in te nemen (aanvankelijk aan de Leie in de streek rond Kortrijk, later in Limburg).
Op 10 mei 1940, bij het uitbreken van de oorlog, bevindt het 3de Regiment Lansiers zich in de streek rond Masnuy-Saint-Jean (ten noorden van Mons).

Waar moeten we het 3de Regiment Lansiers nu situeren in het geheel van het Belgisch leger van 1940 ?
Op dat ogenblik bestaan er twee ruiterijdivisies die samen het Ruiterijkorps vormen:
- de 1ste Ruiterijdivisie samengesteld uit:
    * het 1ste Regiment Gidsen,
    * het 2de Regiment Lansiers,
    * het 3de Regiment Lansiers,
    * het 1ste Regiment Karabiniers-Wielrijders,
    * het 3de Regiment Karabiniers-Wielrijders,
    * het 18de Regiment Rijdende Artillerie zijnde 2 groepen van elk 3
       batterijen met 4 snelvuurkanonnen(zie verder in dit boek),
    * 25ste Bataljon Genie-Wielrijders.
- de 2de Ruiterijdivisie samengesteld uit:   
    * het 1ste Regiment Jagers te Paard (gemotoriseerd),
    * het 2de Regiment Jagers te Paard (gemotoriseerd),
    * het 1ste Regiment Lansiers,
    * het 2de Regiment Karabiniers-Wielrijders,
    * het 4de Regiment Karabiniers-Wielrijders,
    * het 17de Regiment Rijdende Artillerie, zijnde 2 groepen van elk 3
       batterijen met 4 snelvuurkanonnen,
    * het 26ste Bataljon Genie-Wielrijders.
Bovendien beschikte het Ruiterijkorps nog over een brigade vervoerde ruiters, gevormd door het 2de Regiment Gidsen en het 4de Regiment Lansiers, het 19de Regiment Rijdende Artillerie bestaande uit 3 groepen van elk 3 batterijen met 4 snelvuurkanonnen en een groep met 5 batterijen, het 20ste Bataljon Genie, een bataljon Transmissietroepen en een extra eskadron met 8 lichte tanks.

De laatste dagen van de 10-daagse veldtocht werd het 3de Regiment Lansiers versterkt met detachementen van het 2de Regiment Lansiers, het 2de Regiment Jagers te Paard, het 1ste Regiment Lansiers, het 2de Regiment Karabiniers-Wielrijders, een Groep Wielrijders van de 17de Divisie Infanterie (samengesteld uit Gidsen) en het 18de Regiment Rijdende Artillerie.


4 De Ruiterijschool (ook Cavalerieschool genoemd)

De eerste gebouwen in het Groot Schietveld verschijnen in 1914, na het einde van de Eerste Wereldoorlog: een manege met vier paardenstallen. Dit zal uiteindelijk het begin vormen van de eerste kazerne op dit deel van het militair terrein.Maar de laatste gelukkige periode voor de cavalerie in Brasschaat nadert. Vanaf 1932 verandert de politieke situatie in Europa. Tijdens de bevelvoering van Kolonel d’Orjo de Marchovelette komt het grote keerpunt. Het paard lijkt zijn beste tijd te hebben gehad en wordt geleidelijk aan vervangen door vrachtwagens en tractoren. De maneges en paardenstallen worden omgebouwd tot werkplaatsen om voertuigen te herstellen of te stallen. Door van rijdier te veranderen wordt het leven van de ruiters in de regimenten overhoop gehaald. Wat voor iedereen een dagdagelijkse vanzelfsprekendheid was, werd weggenomen.
Bijna uit dezelfde tijd, op 24 februari 1937, verkeert de Ruiterijschool en het wapen van de Cavalerie in diepe rouw wanneer acht leerlingen ( zeven zijn op slag dood, één overlijdt enkele dagen later) hun leven laten voor het vaderland tijdens een ontploffing van springstof. Naast de zeven dodelijke slachtoffers zijn er nog tien zwaargewonden. Ze verblijven in het militair hospitaal van Antwerpen.

Het Verdrag van Versailles van 1919 heeft voor Brasschaat een onverwacht gevolg. België verwerft de Oostkantons en krijgt er een Duits kamp bij: het Kamp van Elsenborn. Dit uitgestrekt kamp is de uitgelezen plaats voor het vuren met de artilleriestukken en voor de organisatie van grote militaire oefeningen met een artilleriekarakter. De polygoon van Brasschaat blijft nu voorbehouden voor artilleriestudies en artillerie-experimenten. De Artillerieschool blijft gebruik maken van het Groot Schietveld voor de vorming van de artilleriekaders (officieren en onderofficieren).

Vanaf 1920 begint de bouw van de nieuwe kazerne op het terrein van het Groot Schietveld. Op 16 november 1921 neemt de Ruiterijschool (Cavalerieschool), komende uit Tervuren, haar intrek in de nieuwe kazerne. Kwartier Oost is een feit. De eerste commandant van de Ruiterijschool is Kolonel Van Strijdonck.

Het is een groot, sierlijk complex met keurig onderhouden plantsoenen waartussen de maneges en paardenstallen met hinnikkende volbloeden verspreid liggen. Een groot binnenplein (zie foto volgende blz.) is het hart van de school. Hier paraderen de cavaleristen en weerklinkt elke morgen gedurende vijftien jaar de basstem van de kwartieradjudant Baslé: “Trrrompette, le brigadier de semain” gevolgd door trompetgeschal bij het wekken, voor de verzameling van de cavaleristen of wanneer de ‘haver’ geblazen wordt voor de paarden.
Er zijn ook voldoende open ruimten (pleinen en renbanen) voorzien waar elke ruiter kan oefenen.

Tussen de dennen ligt de officiersmess met brede hal en diverse salons met parketvloeren, toen een echte luxe. Aan de muren de foto’s van de korpscommandanten en in de vitrines, tussen harnassen, blinken de trofeeën die de beste ruiters weggekaapt hebben bij een military, bij een dressuur of jachtritten, bij de 450 km Oostende-Spa, in Amerika of op de Olympiade in Parijs.
Alles staat in de Ruiterijschool in het teken van de kunst van het paardrijden (soms worden door een ruiter zeven tot acht paarden per dag bereden).

Op woensdagnamiddag, 24 februari 1937 in de Cavalerieschool, doet zich een zware ontploffing voor in de buurt van het fort van Brasschaat.
Leerlingen van de vervolmakingscursus ‘genie’, twee promoties jonge officieren van 36 en ’37, volgen een cursus ‘pionier’. Het is een praktische oefening op de polygoon naast het fort. Er nemen voor de gelegenheid ook rijkswachtofficieren deel aan de demonstratie.
Er wordt een vernieling voorbereid met 20 kg TNT (in die tijd toniet genoemd).De lading wordt aangebracht in de mijnkamer (een vooraf met kleine lading gegraven put), de ontteker geplaatst en de trage lont wordt tot op honderd meter afgerold, terwijl de put met aarde dichtgestampt wordt. Luitenant Evrard activeert de ontsteking. Maar er gebeurt niets. Zoals voorzien in de reglementen wordt de nodige wachttijd, twintig minuten, in acht genomen.

Na de wachttijd gaat de onderrichter alles controleren en vindt hij geen abnormaliteiten. Met de leerlingen besluit hij het geheel te ontmantelen. Dan gebeurt het onvermijdelijke: de lading komt tot ontploffing. Zeven officieren zijn op slag dood, tien anderen zijn al dan niet zwaar gekwetst. Ook verschillende onderofficieren behoren tot de gekwetsten.

De uitvaart heeft plaats op zaterdag 27 februari 1937 in de kathedraal van Antwerpen, in aanwezigheid van Luitenant-Generaal Nuyten, vertegenwoordiger van de Koning en van een massa afgevaardigden.
Na de kerkelijke plechtigheid worden alle lijkkisten op autolijkwagens geplaatst, behalve die van onderluitenant Ghyssaert die met een door paarden getrokken koets naar Schoten gebracht wordt. Alle slachtoffers, uitgezonderd ÉÉn, worden dezelfde dag ter aarde besteld: Onderluitenant Standaert in Mariaburg, Onderluitenant Rysman in Doornik, Onderluitenant Nothomb in Sint-Joost-ten-Node, Onderluitenant Crevecoeur in Brussel-stad en Onderluitenant Janssens in Bree. Onderluitenant Lamour wordt naar Habay-la-Vieille gebracht waar hij de volgende maandagmorgen begraven wordt.

Op donderdag 24 februari 1938 wordt in het Kamp van Brasschaat een gedenkteken onthuld ter ere van de slachtoffers van de ontploffing van 24 februari 1937.

En dat de herinnering aan de gesneuvelden van 1937 levendig blijft, zoals destijds Luitenant-Generaal van Strijdonck uitsprak, bewijst de School voor Pantsertroepen (erfgenaam van de tradities van de Cavalerieschool) op 6 maart 1987. Samen met de Koninklijke Rijkswachtschool en de Veldartillerieschool herdenkt ze de gebeurtenissen bij het monument dat de toenmalige Cavalerieschoolcommandant, Kolonel d’Orjo de Machovelette, destijds op de plaats van de ramp liet oprichten en waarvan de Plaats van Brasschaat de bewaarster en de restauratrice is.

Door de geallieerde luchtaanvallen en later door de beschietingen vanuit de Duitse stellingen op de Canadese militairen worden de wijk en het Kamp zwaar geteisterd. Vooral de V-bommen (V1 en V2) van de Duitsers doen van begin oktober 1944 tot einde maart 1945 hun verwoestende werk. Ook de Ruiterijschool ontsnapt hieraan niet. Op 27 januari 1945 om 7 uur ’s morgens valt de eerste V-bom op de Ruiterijkazerne. Een tweede V-bom valt op 30 januari 1945 op de kazerne en maakt de verwoesting compleet. (zie foto). In Maria-ter-Heide vallen 44 V1’s en V2’s waardoor er geen enkel huis of gebouw onbeschadigd bleef (zie foto’s)
Het duurt vrij lang vooraleer al het puin geruimd is en men met de heropbouw kan beginnen

De Cavalerieschool zal nooit meer naar Brasschaat terugkeren....


DRA (Depot de remonte de l'armée)

In 1913 krijgt deze eenheid krijgt een gans nieuw kwartier ten noorden van het artilleriekamp.Het domein van het legerremonte depot wordt gevormd door de stallen, ontsmettingsruimten, een dierenkliniek, magazijnen voor het opslag van het voeder, nieuwe maneges en smidsen. Deze eenheid staat in voor het vervangen van de paarden in de bereden eenheden van het Belgisch leger. Dit doet ze door de aangekochte paarden te laten gewennen aan ons klimaat en de nieuwe levensomstandigheden. Tevens worden de paarden zadelmak gemaakt, alvorens naar de nieuwe eenheid te gaan.
Na de eerste wereldoorlog herneemt het zijn taak in Brasschaat. In 1925 bouwt men voor deze eenheid een nieuwe kazerneblok (B33). Dit zijn zijn hoogdagen want vanaf  midden de jaren dertig begint de motorisatie van onze eenheden. Het stalen ros vervangt de paarden in heel wat eenheden waardoor er minder paarden nodig zijn. De eenheid zal nog tot de tweede oorlog blijven bestaan maar zal na 1945 niet meer opgericht worden.

Het vliegveld van Brasschaat

Als je de geschiedenis van het vliegveld van Brasschaat wenst te schrijven dan moet je dit indelen in vier periodes.
De eerste periode  is de aanleg van het vliegveld samen met de kazerne ten noord-westen van de Bondgenotenlaan en het oude kamp. Hier wordt het Belgische vliegwezen geboren en herbergt het de eerste militaire vliegschool  van België. Aansluitend volgt de eerste wereldoorlog met de Duitse bezetting en gebruik van dit vliegveld.
De reden waarom het vliegveld in Brasschaat wordt  gebouwd is tweeërlei. Na de aankoop van het Groot schietveld, wordt het Klein Schietveld niet meer  in zijn geheel gebruikt voor de vuren van de artillerie. Deze verhuist zijn schootstellingen naar de overkant van de Bredabaan. Op de vrijgekomen zone worden de DRA en de compagnie genie "zwaarder dan lucht' geinstalleerd (de naam voor de eenheid uitgerust met vliegtuigen).
De tweede reden is te zoeken in de opdracht van deze nieuwe eenheid. Door de grotere drachten van de artillerie, kunnen de forten de vijandelijke artillerie niet meer waarnemen vanuit de opstelplaatsen van hun waarnemers. Eerst worden  ballonnen ingezet die zeer duur zijn en niet altijd inzetbaar zijn. Daarna worden vliegtuigen ingezet die veel goedkoper zijn en gemakkelijker inzetbaar zijn.

De tweede periode is de periode tussen de twee wereldoorlogen. Aan het Ijzerfront is het vliegwezen enorm geëvolueerd. Het is een apart wapen geworden met een gans andere opdracht dan het alleen maar steunen van  de artillerie (het vliegwezen van de artillerie). Het vliegveld zal verder ingezet worden voor de opleiding van de luchtwaarnemers . Gezien het kamp van Brasschaat de plaats is  waar de Belgische artillerie oefent en haar opleiding organiseert, is dit de beste plaats waar de opleiding kan doorgaan.

De derde periode  begint na de tweede wereldoorlog. De artillerie heeft nog zijn waarnemers nodig die vanuit de vliegtuigen hun werk doen. Tijdens de tweede wereldoorlog werden door de geallieerden eenheden van de luchtmacht opgericht die dit werk deden (Air Observation Post). Gezien dit (lucht)wapen zijn diensten gaf aan de artillerie werd dit weerom in Brasschaat opgericht. Deze luchtmacht eenheid zal nadien  zich verder ontwikkelen als een wapen van de landmacht. De school voor het lichte vliegwezen blijft in Brasschaat en wordt in de jaren zeventig een  onafhankelijk organisme. Ze zal er blijven tot haar ontbinding begin de jaren tweeduizend.

De vierde periode is de periode als reverve vliegveld, waar de Aëroclub van Brasschaat de voornaamste gebruiker wordt van het vliegveld. Het Belgisch leger gebruikt het regelmatig om oefeningen te doen met helicopters en andere kleine vliegtuigen in samenwerking met eenheden die er trainen voor bijvoorbeeld buitenlandse opdrachten.

18de Artillerieregiment (1918)

Op 5 februari 1918 wordt het 18de Artillerieregiment opgericht en komt de eenheid organiek bij de 6de Artilleriedivisie. Het regiment is opgebouwd uit:
    - de Iste Groep met 3 batterijen uitgerust met kanonnen 105 mm Lang (de 1ste en 2de batterij,
      afkomstig van de IVde Groep van het 6de Artillerieregiment, zijn de befaamde batterijen van het
      7th Belgian Field Artillery),
    - de IIde Groep, ook met 3 batterijen en uitgerust met houwitsers 155 mm Schneider en
      geformeerd in Eu in maart 1918,
    - de IIIde Groep telt eveneens 3 batterijen uitgerust met houwitsers 6” Vickers (de 1ste en 2de
      batterij zijn de ontbonden IIIde en IVde Groep van het 1ste Regiment Zware Artillerie).

18de Artillerieregiment (1939)

Een nieuw 18A wordt bij de mobilisatie in september 1939 gevormd door de IIde Groep van het Artillerieregiment van het Cavaleriecorps. Het bestaat uit twee groepen automobiles van elk drie batterijen met 4 kanonnen 75 mm G.P.III en komt onder het bevel van de 2de Cavaleriedivisie. De eenheid erft de tradities van de IIde Groep te Paard.

18de Bataljon Rijdende Artillerie (18RA of 18de Regiment Rijdende Artillerie)

Bij de reorganisatie van de landmacht in 1950 worden in het kader van de 16de pantserdivisie o.a. drie artillerie-eenheden opgericht die de benaming en de tradities van de oude Rijdende Artillerie overnemen. Ze zijn alle drie Franstalig (ACh: Artillerie à Cheval) en worden, naar de US-organisatieprincipes bataljons genoemd (maar alle drie de eenheden blijven uit fierheid de naam regiment dragen).

Alzo wordt in mei 1951 het 18ACh (later 18RA) in het leven geroepen in het Kamp van Vogelsang en deze eenheid krijgt officieel de tradities toegewezen van de Artillerie van de 2de Cavaleriedivisie, d.w.z. van de IIde Groep Rijdende Artillerie en van het 18de Artillerieregiment van 1939-1940.
Voor het regiment zijn 3 groepen van 2 batterijen, uitgerust met elk 4 houwitsers 105 mm SP.
Op 9 november 1951 ontvangt de Korpscommandant, LtKol SBH Baron der Marmol uit handen van de Koning een nieuwe standaard die de citaten draagt van de Artillerie van de 2de Cavaleriedivisie (van de IIde Groep Rijdende Artillerie 1914-1918 en van het 18de Artillerieregiment 1940).

Na zijn vorming wordt 18ACh overgebracht naar Altenrath (BRD) in kazerne Legrand, maar op 8 april 1952 verhuist het naar Euskirchen waar het zijn intrek neemt in de Kazerne Loncin.
18RA heeft dan vanaf 15 april 1952 volgende organisatie:
    - een Staf,
    - een Stafbatterij,
    - een Dienstenbatterij,
    - 3 schootsbatterijen elk uitgerust met 6 houwitsers 105 mm type M7 SP.
Op 30 oktober 1952 verhuist één batterij naar Kassel.

De reorganisatie van de landmacht in 1960 heeft belangrijke gevolgen voor 18ACh. Vanaf nu maakt het regiment organiek deel uit van de 18de Pantserbrigade en deze brigade gaat in haar geheel over naar de 1ste Divisie. De schootsbatterijen D, E en F heten voortaan respectievelijk B, C en A.
18ACh wordt een gemengd artilleriebataljon met als materieel houwitsers 105 mm type M7 (2 batterijen – B en C Bij) SP en houwitsers 155 mm type M44 SP (1 batterij – A Bij).

In 1961 (15 mei 1961) gaat het Regiment over naar het Nederlandse taalstelsel, alsook 17ACh en worden vanaf dan respectievelijk 18RA en 17RA. 19ACh blijft een Franstalige eenheid.

In 1964 worden de B en C Batterij uitgerust met de nieuwe houwitsers SP 105 mm type M108. Het Regiment verhuist op 26 augustus 1965 officieel naar Brasschaat waar het zijn intrek neemt in de leegstaande kazerne van het vroegere Opleidingscentrum voor Veldartillerie (O.C.V.A.). Deze kazerne krijgt de naam van Luitenant Jean Coppens (een officier van 18ACh die sneuvelde in Korea als artilleriewaarnemer).

In 1967 worden de oude houwitsers type M44 van de A Batterij vervangen door de nieuwe houwitsers SP 155 mm type M109 maar reeds in 1969 worden deze M109 op hun beurt vervangen door houwitsers SP 105 mm type M108 zodat de drie schootsbatterijen opnieuw eenvormig uitgerust zijn.
In 1969 wordt de 18de Pantserbrigade ontbonden en op 20 januari komt 18RA onder het bevel van de 4de Pantserinfanteriebrigade en keert aldus terug naar de 16de Divisie.  Op dezelfde datum worden de Stafbatterije en de Dienstenbatterij tot een enkele Staf- & Dienstenbatterij samengesmolten.

Op 1 januari 1973, na de verhuis van de 1ste Pantserinfanteriebrigade vanuit Duitsland naar België, komt 18RA terug organiek bij deze brigade en dus opnieuw bij de 1ste Divisie.

In 1985 ontvangt 18RA nieuw materieel: de houwitsers SP 155 mm type M109A2. Tevens verandert de organisatie: alle schootsbatterijen van de veldartillerie krijgen acht stukken i.p.v. 6, maar het aantal schootsbatterijen wordt teruggeschroefd van drie naar twee. Enkel 17RA en 18RA behouden, op oorlogsvoet, een derde schootsbatterij. Die van 17RA bevindt zich op vredesvoet in de Veldartillerieschool, deze van 18RA blijft in het Regiment.
In 1986 verlaat 18RA de 1ste Pantserinfanteriebrigade. De eenheid hangt nu rechtstreeks af van de 1ste Divisie en vanaf 1 juli 1990 van het Legercorps (18RA evolueert dus van brigadeartillerie naar divisieartillerie en tenslotte naar corpsartillerie).

De reorganisatie van BEAR 97 brengt een nooit geziene herstructurering. 17RA, 18RA (niet meer operationeel vanaf 1 juni 1993) en 19ACh fusioneren en in hun plaats wordt, op 29 juni 1994, een nieuwe tweetalige eenheid opgericht met de naam Regiment Rijdende Artillerie/Régiment d’Artillerie á Cheval – kortweg RACh). Aldus keren we terug naar de toestand van vóór 1939. Het nieuwe regiment wordt gekazerneerd in Altenrath (Duitsland) in de kazerne van het vroegere 17RA.
Maar de volgende reorganisatie doet ook dit nieuw opgerichte regiment verdwijnen. Door deze reorganisatie verdwijnt bijna volledig de Belgische artillerie van het toneel.

Op 30 juni 1994 is 18RA officieel ontbonden.





Logistieke eenheden in Brasschaat


De Batterij Veldartillerie Para-Commando

De Batterij Para-Commando was één van de steuneenheden van het Regiment Para-Commando. De eenheid was Nederlandstalig en het personeel draagt er de groene baret.
Na de ontbinding van 18 RA neemt in 1994 de Batterij Para-Commando haar intrek in de kazerne Luitenant Jean Coppens van eind 1994 tot begin 2004.

Korte historiek Batterij Para-Commando

De oorsprong van het Belgisch Regiment Para-Commando ligt in het in Groot-Brittannië opgerichte Special Air Services (SAS). Het ontstaan van de Batterij Para-commando dateert van 1973, toen zij wordt opgericht als artilleriesteun van het Regiment. De bedoeling achter de oprichting van de Batterij is een zeer mobiele artillerie-eenheid te creëren die in conflictsituaties uiterst snel gemobiliseerd kon worden. Zij moet de eerste schok opvangen om het de andere eenheden mogelijk te maken zich te organiseren. Deze noodzaak aan snelheid maakt dat al het materieel van de Batterij per parachute kan gedropt worden. Het insigne van de batterij onderscheidt zich van het teken van het Regiment door de twee kanonlopen die het doorkruisen.
Hieronder volgt een chronologische historiek van de Batterij Veldartillerie Para-Commando.

1972: om de vuurkracht binnen de Allied Command Europe Mobile Force te vergroten, stelt Kolonel Stafbrevethouder Segers in 1972 voor een artillerie-eenheid op te richten binnen het toenmalige Regiment Para-Commando.

1973: op 14 mei 1973 wordt de eenheid bij wijze van proef opgericht te Brasschaat waar ze een onderkomen vindt in het Kwartier-West en dit onder bevel van Kapitein-commandant Henrot. Het personeel wordt hoofdzakelijk geleverd door de ontbonden pelotons mortieren 4”2 van de verschillende infanteriebataljons van het Regiment Para-Commando. In het Kamp van Brasschaat worden ze onmiddellijk in handen gegeven van de onderrichters van de Veldartillerieschool die van hen rasechte artilleristen moeten maken. De eerste benaming van de Batterij luidt “Batterij Artillerie Para-Commando”.

1974: nadat zij haar sporen verdient tijdens de eerste AMF-oefeningen (AMF = Ace Mobile Forces), krijgt de eenheid in mei officieel het statuut van onafhankelijk korps, hiërarchisch verbonden aan het Regiment Para-Commando.

1976: op 4 september 1976 aanvaardt de gemeente Bornem het peterschap over de Batterij. Dit peterschap ontstaat uit wederzijdse behoeften van beide kampen. De gemeente Bornem is al een tijdje op zoek naar een manier om de Belgische landsverdediging te steunen en hen zo dichter bij de burger te brengen. Men wilt een band aangaan met een jonge, bruisende militaire eenheid. Zo komt men al gauw terecht bij de in 1973 opgerichte artillerie-eenheid van de Brigade Para-commando, de Batterij Veldartillerie Para-Commando uit Brasschaat.
Hetzelfde jaar van de bekrachtiging van het peterschap (zaterdag 4 september 1976) wordt de eenheid reeds ingezet bij een actie in Klein-Brabant. Het door zware overstromingen geteisterde Ruisbroek wordt bijgestaan door de Batterij in het bestrijden van de ramp.
In de loop der jaren grijpen diverse bevelsoverdrachten plaats in de petergemeente Bornem. Deze bevelsoverdrachten zijn steeds een goede gelegenheid om de eenheid aan de inwoners van Klein-Brabant voor te stellen.

1983: het speciaal voor de eenheid ontworpen mutskenteken (zie afbeelding vorige bladzijde) vervangt op 11 mei 1983 het mutskenteken van het Regiment Para-Commando.

1990: de Batterij neemt van 10 tot 28 juni deel aan de oefening Ace Mobile Forces (AMF) “Avenue Express” in Denemarken. Jaarlijks worden in NAVO-verband enkele AMF-oefeningen ingericht met als doel de mobiliteit van verschillende eenheden na te gaan. Zo zijn tijdens die oefening diverse artillerie-eenheden uit verschillende landen actief.

1993: de Batterij neemt in februari voor de eerste maal deel aan een humanitaire operatie (Sunny Winter –het opvangen van 500 ‘expatriates’ en hun terugkeer naar het moederland organiseren) in Congo-Brazzaville. De Batterij Veldartillerie Para-Commando neemt deel als fuselierscompagnie.
In april maakt de Batterij Veldartillerie Para-Commando deel uit van de UNO-operatie (Unosom II) in Somalië (Afrika).

1994: op 1 januari 1994 neemt de Batterij een organisatie aan bestaande uit twee pelotons met elk vier houwitsers. De organisatie is zo uitgebouwd dat de mogelijkheid bestaat om de pelotons als onafhankelijke vuureenheid in te zetten. De Batterij bezit zelfs de technische mogelijkheden om andere artillerie-eenheden in versterking te krijgen en in te zetten.
In april volgt een tweede deelname aan een humanitaire operatie in Afrika nl. in Rwanda (Operatie Silver Back – buitenlanders evacueren via het vliegveld van Kigali).

De Batterij verlaat in 1994 de gebouwen in Kwartier-West, waar ze sedert haar oprichting is gelegerd, en verhuist naar Kwartier-Oost waar ze haar intrek neemt in de kazerne Luitenant Jean Coppens.

1995: op 1 januari 1995 wordt de benaming van de eenheid, de Batterij Artillerie Para-Commando veranderd in ‘Batterij Veldartillerie Para-Commando’.

1996: de gemeente Bornem en de Batterij vieren het 20-jarig bestaan van het peterschap. De Batterij neemt van april tot juli en van juli tot november deel aan de humanitaire missie Untaes in Kroatië.

1997: de Batterij neemt in mei deel aan de humanitaire operatie Green Steam in Congo (ineenstorting van het regime Mobutu – de eenheden 2 Commando en de Batterij Veldartillerie Para-Commando moeten zich klaar houden om Belgische onderdanen te evacueren) en aan de operatie Untaes in Kroatië (de Batterij Veldartillerie Para-Commando moet het verdedigingspeloton leveren voor het hoofdkwartier van Untaes in Vukovar).

1999: de Batterij neemt deel aan de PSO-opdracht in Albanië en Kosovo (PSO = Peace Supporting Operation) (evacuatie van vluchterlingen en aanvoer van hoofdzakelijk levensmiddelen, tenten en materieel voor de eerste behoeften).

2002: de Batterij is actief tijdens Belurokos-10 (zie foto’s).

2004: sinds 2 maart 2004 maakt de Batterij deel uit van 2A en bezit ze dezelfde structuur als een klassieke batterij veldartillerie. De Batterij Veldartillerie Para-Commando verliest haar statuut van onafhankelijk korps.



Met dank aan
 pic01.jpgpic02.jpg pic03.jpgpic04.jpg

pic05.jpg