Het Kamp van Brasschaat
De Polygoon van Brasschaat is een
militair oefenterrein dat zich langs beide kanten van de Bredabaan
uitstrekt.
Een vrij unieke vormgeving omdat het twee artillerieschietvelden omvat,
wat niet dikwijls voorkomt. Het is het gevolg van de technische
vooruitgang van de artillerie tijdens de 19de eeuw, waarbij het Klein
Schietveld te klein werd en niet in de richting van Kalmthout kon
uitgebreid worden. Het gevolg was de aankoop van een nieuw Groot
Schietveld aan de overzijde van de Bredabaan (1892-1894).
Dit heeft een enorme invloed op de kazernering van nieuwe eenheden die
in de vrijgekomen tereinen nieuwe kazernen oprichten. Vooral in het
oude kamp zien we nieuwe eenheden komen. Het infanteriekwartier wordt
naast het artilleriekwartier gebouwd. Tevens worden de eerste stallen
voor het legerdepot voor paarden gebouwd. In het noorden wordt het
eerste militaire vliegveld in België aangelegd. In de nabijheid van de
koepels in het groot schietveld verschijnen de eerste gebouwen. Pas na
de eerste wereldoorlog zal hier de Cavalerieschool gebouwd worden.
In dit deel komen niet alle eenheden aan bod enkel de belangrijkste.
1
De Commissie voor Proefnemingen
Korte historiek
De oorsprong
Bij de onafhankelijkheid van België in 1830 neemt de Belgische
Artillerie het oefenterrein in Brasschaat over van de Nederlanders en
worden er plannen gemaakt om er het polygoon voor de artillerie te
installeren. De eerste schoten vallen omstreeks 1839. In deze tijd
wordt per wapen een Commissie voor Proefnemingen opgericht (Commission
d’Expérience).
Rond 1845 beginnen de activiteiten pas echt vlot te verlopen. Er worden
jaarlijkse schietperiodes georganiseerd en allerlei andere oefeningen
voor de Artillerie en dit gedurende ongeveer drie maanden per jaar. De
Commissie voor Proefnemingen van het artilleriematerieel is belast met
het uittesten van de artilleriestukken en de verschillende munities. De
jaarlijkse proefnemingsverslagen worden van 1847 tot 1913 samengevat in
Résumés des travaux de l’Artillerie. Dit betekent onrechtstreeks de
oorsprong van het Technisch Centrum.
De schietstellingen te Brasschaat zijn gekend als de Polygoon.
1850-1914
De artillerie beleeft in de 19de eeuw een snelle technologische
evolutie: van gladde loop en laden langs de mond van de loop naar
getrokken loop en laden langs de kulas. Het gebruik van nikkelstaal
laat een grotere kamerdruk toe, waaruit hogere aanvangssnelheden
bekomen worden. De drachten worden hierdoor vier maal groter en
bereiken 4000 m. De doeltreffendheid van de nieuwe kanonnen wordt
bevestigd in 1870 tijdens de Frans-Pruisische Oorlog. Een verbeterde
bescherming kan niet uitblijven.
Vanaf 1856 worden op de Polygoon proefnemingen uitgevoerd met de nieuw
ontwikkelde artilleriestukken. De schootstabellen, die op theoretische
basis berekend worden, worden achteraf geverifieerd door
schietoefeningen. Nieuwe meetmethodes om de ballistische snelheden op
punt te zetten komen tot stand. De Commissies voeren ook opdrachten uit
voor l’Arsenal de Construction en l’Ecole de Pyrotechnique (beide
gevestigd te Antwerpen) en voor de Fonderie Royale de Canons te Luik.
In 1873 wordt de Vuurschool voor de Artillerie opgericht. Het
onderricht voor de kaders wordt, naar het voorbeeld van wat in het
buitenland gebeurt, in Brasschaat georganiseerd.
Door de zeer snelle ontwikkeling van het materieel wordt het schietveld
te klein en wordt in 1894 het Groot Schietveld, ten oosten van de
steenweg op Breda (Bredabaan) in gebruik genomen (diepte 9 km).
Vooral tijdens de laatste twintig jaar voor de Eerste Wereldoorlog
wordt nog grote vooruitgang geboekt i.v.m. aërodynamische projectielen,
aanvangssnelheid en nauwkeurigheid, doorboringskracht van de
springstoffen e.a. Het Groot Schietveld wordt het zwaartepunt van de
Polygoon, waar grote firma’s zoals Krupp, Cockerill, Saint-Chamont,
Creusot en Nordenfelt met elkaar rivaliseren.
Vanaf 1893 tot 1912 wordt aan het Nulpunt (zie luchtfoto verder) van
het Groot Schietveld een oefenschietstelling (zie foto’s volgende blz.)
gebouwd voor zware vestingsartillerie bestaande uit:
* de linkerbut (noord) uitgerust met:
- een waarnemingspost bestaande uit een houten toren
van vier verdiepingen,
- een schootsstelling in open lucht voor de mobiele
vestingsartillerie,
- een draaikoepel voor twee kanonnen zonder
kanonkamer,
- een hefkoepel voor een kanon.
* rechterbut (zuid) met:
- een draaikoepel voor een kanon met onderaan vier
flankeringsstukken onder kazemat (deze
opstelling wordt in beton gegoten tussen 1910
en 1912).
In 1913 worden de Vuurschool voor de Artillerie en de Commissies voor
Proefnemingen samengesmolten. Bij KB nr. 1828 vormen ze de
Artillerieschool.
In 1910 bestaat het Nulpunt van het Groot Schietveld uit een brede
schootsstelling gecombineerd met een uitkijktoren en waar talrijke
proefnemingen uitgevoerd worden met artilleriematerieel.
De Eerste Wereldoorlog
De Technische Sectie levert tijdens deze periode een wezenlijke en
noodzakelijke bijdrage bij het oplossen van allerhande technische
problemen zoals de aanpassing van de Belgische artilleriemunities (75
mm) aan de Franse wapens. Deze hebben wel hetzelfde kaliber maar een
kortere huls. Het tarreren van kruitsoorten gaat door op privéterrein
van de Schneiderfabrieken in Harfleur (Frankrijk). Op 11 december 1915
doet zich echter een enorme ontploffing voor waardoor de proefnemingen
lange tijd stil gelegd moeten worden.
Van 1918 tot 1944
Door de toenemende techniciteit van het militair materieel worden vanaf
1920 de technische problemen door de Centra voor Technische Studiën,
(CTS) van de verschillende wapens bestudeerd: CTSGn (Genie) te
Haasdonk, CTSI (Infanterie) te Leopoldsburg, CTSC (Cavalerie), CTSTr
(Transmissie) te Vilvoorde en CTSA (Artillerie) te Brasschaat. Het CTSA
is dan gevestigd in het Kwartier West (Artillerieschool) en hangt af
van de Artillerieschool.
Pas in 1920 wordt de draad voor de artilleriematerieëlen terug
opgenomen. Bij de Duitse herstelbetalingen behoort het Kamp van
Elsenborn, dat eerder reeds door de Duitsers als schietveld werd
gebruikt, tot Belgisch grondgebied. Door zijn redelijke
uitgestrektheid, zijn goede infrastructuur en dan vooral door zijn
heuvelachtig karakter, is dit kamp een ideaal terrein voor
artillerieontplooiingen en schietoefeningen. Het is dus door een
onverwacht gevolg van het Verdrag van Versailles dat de
schietoefeningen te Brasschaat beperkt worden tot experimenten en
studies.
De opdracht van het CTSA luidt als volgt:
- door middel van schietoefeningen het op punt stellen van alle
bestaande en ter studie zijnde artillerie-materieel,
- inwendige en uitwendige ballistiek bestuderen,
- keuringsproeven voor kruitsoorten, munitie en springgranaten
organiseren, proefschieten op pantserplaten, tarreren van kruiten,
- proeven na veranderingen aangebracht aan het materieel,
- laden en laten springen van granaten,
- deelname aan de technische opleiding van officieren in de VKOLA
(VervolkmakingsKursus voor Onderluitenanten van de Artillerie).
Het CTSA kent een zeer drukke periode ingevolge de grote
verscheidenheid van het artilleriematerieel op dat ogenblik. Er waren
nogal veel verschillende kalibers: 105, 120, 150 en 155 mm, ook Engelse
vuurmonden van 6, 9.2 en 12 duim (een ander eenhedenstelsel !),
mortieren en buitgemaakt Duits materieel, evenals spoorwegartillerie
van 170 en 280 mm, deze laatste ter hoogte van het vliegveld.
Voor de proefnemingen op grote dracht (10 km) worden buitenstellingen
ingericht (bij de Drijhoek, gelegen tussen Maria-ter-Heide en
Brasschaat en op het grondgebied van Schoten). Ofschoon deze stellingen
zodanig gekozen zijn dat de kogelbanen niet over bewoonde percelen
lopen, krijgt het CTSA heel wat rekeningen aangeboden voor gebroken
ruiten.
De naoorlogse periode
Op 4 oktober 1944 bevrijden de Canadese troepen het Kamp van
Brasschaat. Voordien had de Duitse bezetter, tijdens een maand van
verbeten gevechten, systematisch alle gebouwen en installaties
vernietigd. Daarenboven wordt de oude Cavalerieschool op 29 januari
1945 door een V1 bom geraakt: de hele stafblok wordt vernield. Van de
ballistische installaties blijft niets over, tenzij enkele funderingen.
Het Centrum voor Technische Studies van de Artillerie (CTSA) neemt na
de Tweede Wereldoorlog de gebouwen in die ten noorden van de herstelde
Cavalerieschool liggen (zie foto blz. 18). Dit centrum, dat voor de
Tweede Wereldoorlog deel uitmaakte van de Wapenschool
(Artillerieschool) groeit na 1945 uit tot een autonoom organisme. Het
wordt plechtig geïnaugureerd op 5 december 1947.
Tijdens de oorlog 1940-1945 hadden de technische problemen die voordien
tot het domein van bepaalde wapens behoorden zulk een vlucht genomen
dat zij voortaan het leger aanbelangen. Dit leidt tot de centralisatie
van de opzoekingen en proefnemingen. Zo groeit het Centrum van
Brasschaat met zijn Groot Schietveld, waar alle opzoekingen en testen
gebeuren, via diverse reorganisaties en benamingen in 1967 uit tot het
Centrum voor Opzoekingen inzake Defensie. In 1973 krijgt het Centrum de
naam Technische Dienst van de Landmacht (TDLM) en in 1978 krijgt het de
benaming Technische Dienst van de Landmacht-Centrum voor Proefnemingen
en Experimenten (TDLM/CE).
In de eerste bestaansjaren van het Centrum na de Tweede Wereldoorlog
concentreert men zich op de heruitrusting van het Belgische Leger, dit
in samenwerking met de binnenlandse industrie.
In het kader van de NAVO zal het Centrum van alle kalibers en wapens
het keuringsvuren moeten uitvoeren in het kader van de Off Shore
contracten. Deze contracten slaan op alle produkten van Europese
makelij die in het kader van het Marshallplan zullen geleverd worden
aan het leger. Dit betekent echter ten dele het einde van alle
evaluaties voor een periode van ongeveer 15 jaar. Immers materiaal van
Amerikaanse makelij overspoelt de Europese legers en moet niet gekeurd
worden.
Als raadgevend en uitvoerend organisme van de Staf van de landmacht
verzekert TDLM/CE de technische paraatheid van het militair materieel
in de domeinen van de voertuigen, bewapening, munitie, produkten,
materialen en textiel. Het technisch departement, gevestigd in het
Kwartier Oost in Brasschaat, is samengesteld uit vier divisies: steun,
bewapening, voertuigen, produkten, stoffen en textiel.
Samen met de luidruchtige manifestaties van de Divisie Ballistiek en
Bewapening houden andere gespecialiseerde afdelingen zich bezig met
proefnemingen inzake uitrustingsvoorwerpen, motoren,
voertuigonderdelen, brand- en smeerstoffen, verven,
corrosieverschijnselen, enz… Voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken
worden o.a. hijstoestellen en brandweeruitrusting getest, terwijl de
testbaan voor voertuigen zowel bij nationale als bij buitenlandse
firma’s de reputatie geniet één der moeilijkste in Europa te zijn. Zij
vertoont inderdaad hellingen van 30 tot 70%, zijhellingen, grachten met
verschillend profiel en breedte en een wad met veranderlijk
waterniveau. De testbaan is het domein van de Divisie Voertuigen, een
afdeling die belast is met het onderzoek en de beproeving van alle
rollend materieel (zowel wiel- als rupsvoertuigen) en van specifieke
uitrustingen zoals shelters of geniewerktuigen. Ze telt een 30-koppige
ploeg van specialisten.
In elk geval zijn de resultaten van deze testen vaak beslissend voor de
aankoop van een bepaald voertuig.
Het domein van de spectaculairste divisie behelst alles wat betrekking
heeft op bewapening en munitie. Zij beschikken over een uitgebreid
gamma wapensystemen, waarbij elk type wapen van de landmacht
vertegenwoordigd is. Qua infrastructuur beschikt men in het Kwartier
Oost over een hele reeks schietstanden in het Groot Schietveld. De
belangrijkste elementen hierin zijn de zandkamers: betonnen structuren
gevuld met zand, waarin wordt geschoten om o.a. de impactsnelheid, de
mondsnelheid en de precisie van verschillende soorten munitie uit te
testen. In één van die ‘zandbakken’ onderzoekt men de mate waarin
bepaalde materialen (van helmen tot tankonderdelen) bestand zijn tegen
munitie-inslag.
De Divisie Produkten, Materialen en Textiel is actief in een zeer breed
domein. De afdeling Produkten en Materialen concentreert zich op die
stoffen die de militaire middelen en infrastructuur beschermen en
onderhouden (verfsystemen, detergenten, afbijtmiddelen,
schuimblusprodukten, enz…). De afdeling Textiel en Uitrusting heeft
twee labo’s waar men in éÉn labo alle aspecten inzake textielweefsels
en uitrustingsstukken zoals gevechtskledij, webbing, helmen, kogelvrije
vesten, tenten, slaapzakken, enz… test; in het andere labo worden de
operationele gebruikslimieten van militaire gevechtsuitrustingen
wetenschappelijk bepaald door het uitvoeren van NAVO-gestandaardiseerde
dragersproeven. Hierbij werkt men met proefpersonen.
Maar het leger beschikt niet over het voldoende personeel om deze
processen integraal uit te voeren. Daarom wordt ook een beroep gedaan
op de industrie.
Sedert de eerste Commissies voor Proefnemingen in het midden van de
vorige eeuw in de ‘Brescaetsche Heide’ verschenen, werd een lange weg
afgelegd en verwierven de onverpoosde inspanningen van de militaire
ingenieurs internationale faam.
In 1991 kent het Belgische leger een grondige herstrukturering door het
verdwijnen van de bedreiging van het Oostblok en in 1994 verandert de
naam van het Technische Centrum nog maar eens, namelijk in Centrum voor
Evaluaties van het Materieel (CEM).
Met het verdwijnen van de Technische Dienst van de Landmacht-Centrum
voor Proefnemingen en Experimenten (TDLM/CE). verliest het Centrum zijn
wapenschild. Het nieuwe wapenschild van het Centrum voor Evaluaties van
het Materieel (CEM) is echter wel geïnspireerd op de versie van de
Technische Dienst van de Landmacht-Centrum voor Proefnemingen en
Experimenten, maar de wijzigingen hebben tot doel de symbolen van de
Wapens af te staan en enkel deze voor technieken te behouden.
Op 30 juni 2007 verlaat het Centrum voor Evaluaties van het Materieel
als laatste eenheid het Kwartier Oost, het zal de kazerne blokken in
het kwartier Noord innemen (aan de overzijde van de Bondgenotenlaan.)
Hier zal ze blijven tot zomer 2011 om daarna dit kwartier te verlaten
en zijn burelen in te nemen langs het Vaandelfront (A34)
Korte historiek van de
(Veld)Artillerieschool
Het Competitiecentrum Landcomponent - Departement Artillerie is niet
van de ene dag op de andere dag ontstaan. Het werd vooraf gegaan door
diverse voorgangers en onder andere benamingen.
De eerste school voor het wapen van de artillerie werd opgericht kort
na de Frans-Duitse oorlog van 1870. Alhoewel dit conflict tussen
buurlanden geen aantasting van de integriteit van het Belgische
grondgebied met zich meebracht, betekenden de uit dit conflict
getrokken lessen wel grote veranderingen in ons militair denken. Door
de technische evolutie van de artillerie werd het immers noodzakelijk
om het kader de nodige kennis bij te brengen, zowel op tactisch als op
technisch vlak. Met het ondertekenen van het Koninklijk Besluit van 29
oktober 1871 richtte Z.M. Koning Leopold II de Vuurschool op te
Brasschaat.
Vanaf 1845 werd de Brasschaatse artilleriepolygoon jaarlijks gedurende
de drie zomermaanden gebruikt als kamp. Dankzij de Commissie voor
Proefnemingen vergaarde de artillerie er de nodige kennis om het wapen
te verbeteren en uit te bouwen. Door dit monopoly op de kennis i.v.m.
kanonnen, houwitsers en mortieren groeide de artilleriepolygoon op de
‘Brasschaetse Heide’ uit tot de meest aangewezen plaats om er een
wapenschool voor de artillerie op te richten.
De Vuurschool had in de eerste decennia van haar bestaan echter nog
niet de juiste organisatievorm gevonden om alle kaders op een adequate
wijze op te leiden. Het Koninklijk Besluit van 12 november 1913 bracht
hierin verandering. De Vuurschool en de Commissie voor Proefnemingen
werden afgeschaft en de Artillerieschool opgericht. Het werd een groot
project en de toenmalig opgezette organisatiestructuur vormde de latere
basis voor verdere herstructureringen. Door dit koninklijk besluit werd
de Polygoon van Brasschaat informeel erkend als de bakermat van de
Belgische Artillerie.
De oorlogsjaren kwamen eraan en in 1914 sluit de Artillerieschool haar
deuren. Op het slagveld tijdens de Eerste Wereldoorlog groeide de
artillerie uit tot een gans ander wapen, met nieuwe wapensystemen en
nieuwe inzetmogelijkheden met de daaraan verbonden nieuwe
organisatiestructuren.
Het zal na het be�indigen van de Eerste Wereldoorlog in 1918 duren tot
1919 vooraleer de Artillerieschool opnieuw haar deuren opende te
Brasschaat.
Het Koninklijk Besluit van juli 1920 gaf de Artillerieschool meer
middelen en meer opdrachten. Maar het paard bleef in ons leger nog
steeds het voornaamste tractiemiddel. Het paard bepaalde reeds een
kleine honderd jaar het uitzicht van het kamp, de inplanting en functie
van gebouwen alsook het ritme van de dag.
Tijdens deze jaren groeide de Artillerieschool niet alleen uit tot de
universiteit van de Artillerie maar werd het stilaan de thuishaven voor
alle kaders (officieren en onderofficieren) van de artillerie. Ook de
gewone soldaat werd hierbij niet vergeten. De meest in het oog
springende gebeurtenis was de oprichting op 14 juli 1928 van het ‘Huis
voor de Artillerieofficieren’ en het soldatenhuis ‘De Militaire kring’.
Maar de tijd van het paard als tractiemiddel liep op z’n einde. De
motorisatie, die vanaf 1934 algemeen doorgevoerd werd, bracht grote
veranderingen met zich mee. Zowel de zware als de bereden artillerie
werden uitgerust met gemotoriseerde trekkers. De stallen werden
omgebouwd tot garages en de maneges ingericht als werkplaatsen.
Ondanks alle inspanningen werd België in de meidagen van 1940
meegesleurd in een wereldoorlog zonder voorgaande. Op het einde van de
20-daagse veldtocht capituleerde het Belgisch leger en hield het op te
bestaan. Ook al het Belgische artilleriematerieel kwam daarbij in
vijandelijke handen als oorlogsbuit.
Het werd nu wachten tot eind 1945 vooraleer de school terug haar deuren
opende. Ditmaal niet in Brasschaat maar noodgedwongen in Helchteren. De
inslagen van de V1’s en V2’s maakten het aanvankelijk onmogelijk om het
Kamp van Brasschaat terug in gebruik te nemen en er een school in onder
te brengen. Maar eenmaal de dreiging van de V1’s en V2’s achter de rug,
begon men met de nodige herstellingen in de school. Op 19 september
1946 opende de Artillerieschool opnieuw zijn deuren in Brasschaat. Een
feestelijke intrede luidde een nieuwe periode in voor het kamp.
Vanaf nu zal de geschiedenis van de school er een worden van
veranderingen en aanpassingen. Aanvankelijk breidde de school nog uit,
later volgde een omgekeerde beweging.
In 1946 maakt het Centrum voor Technische Studiën zich los van de
school en gaat op in een aparte structuur.
Tot 1951 is de Belgisch artillerie geschoeid op Britse leest, zowel qua
materieel als structuur. Vanaf 1951 wordt definitief overgestapt naar
de Amerikaanse organisatie en bewapening.
In 1951 krijgt de school het 369ste Escadrille Air OP onder haar
operationeel commando. Deze eenheid, waaruit later de School voor het
Licht Vliegwezen zal ontstaan, staat in voor de opleiding van piloten
als artilleriewaarnemer.
In 1954 neemt het Opleidingscentrum voor de Veldartillerie zijn intrek
in de gebouwen van de voormalige Cavalerieschool. Het Centrum voor de
Veldartillerie omvat de Artillerieschool, het Opleidingscentrum voor de
Veldartillerie, de Staf en Dienstenbatterij, het Opleidingscentrum voor
Waarneming en Opsporing en het 15de Escadrille AOP. Het kamp bereikt
hiermee, qua bezetting, zijn naoorlogse hoogtepunt en telt 5400
manschappen. Alle bestaande installaties worden dan maximaal gebruikt.
In 1960 verliest het Centrum voor de Veldartillerie zijn benaming en
krijgt het terug zijn oude naam: Veldartillerieschool.De snelle
evolutie van de naoorlogse cultuur, samen met een steeds wijzigende
internationale context, hebben een enorme invloed op de werking, de
organisatie en de opdrachten van de school. Het wordt een continue
evolutie van wapensystemen. De naoorlogse wapensystemen verouderen snel
en worden vervangen door nieuwe en duurdere wapentuigen. Elke generatie
artilleristen kent haar kanonnen en houwitsers. De Veldartillerieschool
blijft de ondersteuning verzorgen van de kaders dankzij de ervaring die
zij al die jaren heeft opgebouwd.
Tussen 1960 en 1994 behoudt de school haar naam ‘Veldartillerieschool’
en wordt een begrip met een vaste waarde, zowel in de militaire kringen
als in de omringende gemeenten. Alle actieve en reservekaders krijgen
er hun opleiding als artilleur. Zij zullen er tijdens hun loopbaan op
geregelde tijdstippen terugkeren om via bijkomende cursussen up-to-date
te blijven. De school wint nog aan belang wanneer de plechtigheden van
zowel de Sint Barbara-viering als de herdenkingen van de gesneuvelden
artilleristen van beide wereldoorlogen plaats vinden in het Kamp van
Brasschaat.
In 1989 verandert de politieke context, waarin sinds het einde van de
Tweede Wereldoorlog gewerkt werd, drastisch met de val van de Berlijnse
muur en het uiteenvallen van het Warchaupact. De opschorting van de
legerdienst in 1994 betekent dat in 1995 de laatste dienstplichtigen
afzwaaien en er een nieuw tijdperk aanbreekt voor Defensie.
In 1994 fusioneren de Luchtdoelartillerieschool, de
Veldartillerieschool en het 6de Bataljon Artillerie tot een nieuwe
school, de Artillerieschool-6A. Een nieuwe generatie artilleristen
wordt hier gevormd. De opgedane theoretische kennis wordt in de
praktijk gebracht tijdens een of andere ‘Barbara-oefening’ die doorgaat
in en rond de schietvelden van Brasschaat of in Elsenborn. De
opleidingsperiode wordt daarna afgesloten met een grote oefening in de
Ardennen onder de naam ‘Engineer Victory’.
De werkwijze van de topografen in de artillerie verandert drastisch
door de intrede van het GPS-systeem en de Nord Finding module waardoor
sneller op het terrein kan gewerkt worden. Ook het schootsbureel wordt
gemoderniseerd en voorzien van de nodige informatica.
Ondanks geruchten over een nakende ontbinding en reorganisatie heerst
er tot 2002 enige rust en stabiliteit.
In 2002 vangt een nieuwe periode aan. Het Schoolbataljon (6A) wordt
afgeschaft. Haar C-batterij gaat over naar het 2de Artilleriebataljon.
De school verliest eveneens een belangrijk instrument, namelijk het
Studiebureau en krijgt vanaf nu weer de naam Artillerieschool. Dat zal
zo blijven tot in 2006. In dat jaar volgt een nieuwe reorganisatie. Het
onderricht voor de luchtdoelartillerie verhuist terug naar Lombardsijde.
Vanaf 19 december 2006 krijgt de school opnieuw een andere naam:
Departement Vorming Artillerie. Maar dit is slechts voor korte duur
want op 15 april 2008 wordt de eenheid ‘Competitiecentrum Landcomponent
- Departement Artillerie’ genoemd.
In het najaar van 2009 valt uiteindelijk het doek. Een nieuwe
reorganisatie schaft op één na alle artillerie-eenheden af in ons leger
en dit vanaf 2010. Deze nieuwe artillerie-eenheid zal in de polygoon
van Brasschaat opgericht worden en vanaf 1 juli aanstaande het
departement artillerie opslorpen.
Het
3de Regiment Lanciers
Eind 1929 komt het 3de Regiment Lanciers naar Brasschaat. Ze worden
gelogeerd in gebouwen verspreid over de kwartieren Oost en West.
Tijdens de mobilisatie van 1939 (25 augustus 1939) ontruimt het 3de
Regiment Lansiers (deels gekazerneerd in de Ruiterijschool en deels in
de Artillerieschool aan de overkant van de Bredabaan) als eerste het
kwartier om hun oorlogsstellingen in te nemen (aanvankelijk aan de Leie
in de streek rond Kortrijk, later in Limburg).
Op 10 mei 1940, bij het uitbreken van de oorlog, bevindt het 3de
Regiment Lansiers zich in de streek rond Masnuy-Saint-Jean (ten noorden
van Mons).
Waar moeten we het 3de Regiment Lansiers nu situeren in het geheel van
het Belgisch leger van 1940 ?
Op dat ogenblik bestaan er twee ruiterijdivisies die samen het
Ruiterijkorps vormen:
- de 1ste Ruiterijdivisie samengesteld
uit:
* het 1ste Regiment Gidsen,
* het 2de Regiment Lansiers,
* het 3de Regiment Lansiers,
* het 1ste Regiment Karabiniers-Wielrijders,
* het 3de Regiment Karabiniers-Wielrijders,
* het 18de Regiment Rijdende Artillerie zijnde 2
groepen van elk 3
batterijen met 4 snelvuurkanonnen(zie
verder in dit boek),
* 25ste Bataljon Genie-Wielrijders.
- de 2de Ruiterijdivisie samengesteld uit:
* het 1ste Regiment Jagers te Paard (gemotoriseerd),
* het 2de Regiment Jagers te Paard (gemotoriseerd),
* het 1ste Regiment Lansiers,
* het 2de Regiment Karabiniers-Wielrijders,
* het 4de Regiment Karabiniers-Wielrijders,
* het 17de Regiment Rijdende Artillerie, zijnde 2
groepen van elk 3
batterijen met 4 snelvuurkanonnen,
* het 26ste Bataljon Genie-Wielrijders.
Bovendien beschikte het Ruiterijkorps nog over een brigade vervoerde
ruiters, gevormd door het 2de Regiment Gidsen en het 4de Regiment
Lansiers, het 19de Regiment Rijdende Artillerie bestaande uit 3 groepen
van elk 3 batterijen met 4 snelvuurkanonnen en een groep met 5
batterijen, het 20ste Bataljon Genie, een bataljon Transmissietroepen
en een extra eskadron met 8 lichte tanks.
De laatste dagen van de 10-daagse veldtocht werd het 3de Regiment
Lansiers versterkt met detachementen van het 2de Regiment Lansiers, het
2de Regiment Jagers te Paard, het 1ste Regiment Lansiers, het 2de
Regiment Karabiniers-Wielrijders, een Groep Wielrijders van de 17de
Divisie Infanterie (samengesteld uit Gidsen) en het 18de Regiment
Rijdende Artillerie.
4
De Ruiterijschool (ook Cavalerieschool genoemd)
De eerste gebouwen in het Groot Schietveld verschijnen in 1914, na het
einde van de Eerste Wereldoorlog: een manege met vier paardenstallen.
Dit zal uiteindelijk het begin vormen van de eerste kazerne op dit deel
van het militair terrein.Maar de laatste gelukkige periode voor de
cavalerie in Brasschaat nadert. Vanaf 1932 verandert de politieke
situatie in Europa. Tijdens de bevelvoering van Kolonel d’Orjo de
Marchovelette komt het grote keerpunt. Het paard lijkt zijn beste tijd
te hebben gehad en wordt geleidelijk aan vervangen door vrachtwagens en
tractoren. De maneges en paardenstallen worden omgebouwd tot
werkplaatsen om voertuigen te herstellen of te stallen. Door van
rijdier te veranderen wordt het leven van de ruiters in de regimenten
overhoop gehaald. Wat voor iedereen een dagdagelijkse
vanzelfsprekendheid was, werd weggenomen.
Bijna uit dezelfde tijd, op 24 februari 1937, verkeert de
Ruiterijschool en het wapen van de Cavalerie in diepe rouw wanneer acht
leerlingen ( zeven zijn op slag dood, één overlijdt enkele dagen later)
hun leven laten voor het vaderland tijdens een ontploffing van
springstof. Naast de zeven dodelijke slachtoffers zijn er nog tien
zwaargewonden. Ze verblijven in het militair hospitaal van Antwerpen.
Het Verdrag van Versailles van 1919 heeft voor Brasschaat een
onverwacht gevolg. België verwerft de Oostkantons en krijgt er een
Duits kamp bij: het Kamp van Elsenborn. Dit uitgestrekt kamp is de
uitgelezen plaats voor het vuren met de artilleriestukken en voor de
organisatie van grote militaire oefeningen met een artilleriekarakter.
De polygoon van Brasschaat blijft nu voorbehouden voor
artilleriestudies en artillerie-experimenten. De Artillerieschool
blijft gebruik maken van het Groot Schietveld voor de vorming van de
artilleriekaders (officieren en onderofficieren).
Vanaf 1920 begint de bouw van de nieuwe kazerne op het terrein van het
Groot Schietveld. Op 16 november 1921 neemt de Ruiterijschool
(Cavalerieschool), komende uit Tervuren, haar intrek in de nieuwe
kazerne. Kwartier Oost is een feit. De eerste commandant van de
Ruiterijschool is Kolonel Van Strijdonck.
Het is een groot, sierlijk complex met keurig onderhouden plantsoenen
waartussen de maneges en paardenstallen met hinnikkende volbloeden
verspreid liggen. Een groot binnenplein (zie foto volgende blz.) is het
hart van de school. Hier paraderen de cavaleristen en weerklinkt elke
morgen gedurende vijftien jaar de basstem van de kwartieradjudant Baslé:
“Trrrompette, le brigadier de semain” gevolgd door trompetgeschal bij
het wekken, voor de verzameling van de cavaleristen of wanneer de
‘haver’ geblazen wordt voor de paarden.
Er zijn ook voldoende open ruimten (pleinen en renbanen) voorzien waar
elke ruiter kan oefenen.
Tussen de dennen ligt de officiersmess met brede hal en diverse salons
met parketvloeren, toen een echte luxe. Aan de muren de foto’s van de
korpscommandanten en in de vitrines, tussen harnassen, blinken de
trofeeën die de beste ruiters weggekaapt hebben bij een military, bij
een dressuur of jachtritten, bij de 450 km Oostende-Spa, in Amerika of
op de Olympiade in Parijs.
Alles staat in de Ruiterijschool in het teken van de kunst van het
paardrijden (soms worden door een ruiter zeven tot acht paarden per dag
bereden).
Op woensdagnamiddag, 24 februari 1937 in de Cavalerieschool, doet zich
een zware ontploffing voor in de buurt van het fort van Brasschaat.
Leerlingen van de vervolmakingscursus ‘genie’, twee promoties jonge
officieren van 36 en ’37, volgen een cursus ‘pionier’. Het is een
praktische oefening op de polygoon naast het fort. Er nemen voor de
gelegenheid ook rijkswachtofficieren deel aan de demonstratie.
Er wordt een vernieling voorbereid met 20 kg TNT (in die tijd toniet
genoemd).De lading wordt aangebracht in de mijnkamer (een vooraf met
kleine lading gegraven put), de ontteker geplaatst en de trage lont
wordt tot op honderd meter afgerold, terwijl de put met aarde
dichtgestampt wordt. Luitenant Evrard activeert de ontsteking. Maar er
gebeurt niets. Zoals voorzien in de reglementen wordt de nodige
wachttijd, twintig minuten, in acht genomen.
Na de wachttijd gaat de onderrichter alles controleren en vindt hij
geen abnormaliteiten. Met de leerlingen besluit hij het geheel te
ontmantelen. Dan gebeurt het onvermijdelijke: de lading komt tot
ontploffing. Zeven officieren zijn op slag dood, tien anderen zijn al
dan niet zwaar gekwetst. Ook verschillende onderofficieren behoren tot
de gekwetsten.
De uitvaart heeft plaats op zaterdag 27 februari 1937 in de kathedraal
van Antwerpen, in aanwezigheid van Luitenant-Generaal Nuyten,
vertegenwoordiger van de Koning en van een massa afgevaardigden.
Na de kerkelijke plechtigheid worden alle lijkkisten op autolijkwagens
geplaatst, behalve die van onderluitenant Ghyssaert die met een door
paarden getrokken koets naar Schoten gebracht wordt. Alle slachtoffers,
uitgezonderd ÉÉn, worden dezelfde dag ter aarde besteld: Onderluitenant
Standaert in Mariaburg, Onderluitenant Rysman in Doornik,
Onderluitenant Nothomb in Sint-Joost-ten-Node, Onderluitenant
Crevecoeur in Brussel-stad en Onderluitenant Janssens in Bree.
Onderluitenant Lamour wordt naar Habay-la-Vieille gebracht waar hij de
volgende maandagmorgen begraven wordt.
Op donderdag 24 februari 1938 wordt in het Kamp van Brasschaat een
gedenkteken onthuld ter ere van de slachtoffers van de ontploffing van
24 februari 1937.
En dat de herinnering aan de gesneuvelden van 1937 levendig blijft,
zoals destijds Luitenant-Generaal van Strijdonck uitsprak, bewijst de
School voor Pantsertroepen (erfgenaam van de tradities van de
Cavalerieschool) op 6 maart 1987. Samen met de Koninklijke
Rijkswachtschool en de Veldartillerieschool herdenkt ze de
gebeurtenissen bij het monument dat de toenmalige
Cavalerieschoolcommandant, Kolonel d’Orjo de Machovelette, destijds op
de plaats van de ramp liet oprichten en waarvan de Plaats van Brasschaat
de bewaarster en de restauratrice is.
Door de geallieerde luchtaanvallen en later door de beschietingen
vanuit de Duitse stellingen op de Canadese militairen worden de wijk en
het Kamp zwaar geteisterd. Vooral de V-bommen (V1 en V2) van de
Duitsers doen van begin oktober 1944 tot einde maart 1945 hun
verwoestende werk. Ook de Ruiterijschool ontsnapt hieraan niet. Op 27
januari 1945 om 7 uur ’s morgens valt de eerste V-bom op de
Ruiterijkazerne. Een tweede V-bom valt op 30 januari 1945 op de kazerne
en maakt de verwoesting compleet. (zie foto). In Maria-ter-Heide vallen
44 V1’s en V2’s waardoor er geen enkel huis of gebouw onbeschadigd
bleef (zie foto’s)
Het duurt vrij lang vooraleer al het puin geruimd is en men met de
heropbouw kan beginnen
De Cavalerieschool zal nooit meer naar Brasschaat terugkeren....
DRA
(Depot de remonte de l'armée)
In 1913 krijgt deze eenheid krijgt een gans nieuw kwartier ten noorden
van het artilleriekamp.Het domein van het legerremonte depot wordt
gevormd door de stallen, ontsmettingsruimten, een dierenkliniek,
magazijnen voor het opslag van het voeder, nieuwe maneges en smidsen.
Deze eenheid staat in voor het vervangen van de paarden in de bereden
eenheden van het Belgisch leger. Dit doet ze door de aangekochte
paarden te laten gewennen aan ons klimaat en de nieuwe
levensomstandigheden. Tevens worden de paarden zadelmak gemaakt,
alvorens naar de nieuwe eenheid te gaan.
Na de eerste wereldoorlog herneemt het zijn taak in Brasschaat. In 1925
bouwt men voor deze eenheid een nieuwe kazerneblok (B33). Dit zijn zijn
hoogdagen want vanaf midden de jaren dertig begint de motorisatie
van onze eenheden. Het stalen ros vervangt de paarden in heel wat
eenheden waardoor er minder paarden nodig zijn. De eenheid zal nog tot
de tweede oorlog blijven bestaan maar zal na 1945 niet meer opgericht
worden.
Het vliegveld van Brasschaat
Als je de geschiedenis van het vliegveld van Brasschaat wenst te
schrijven dan moet je dit indelen in vier periodes.
De eerste periode is de aanleg van het vliegveld samen met de
kazerne ten noord-westen van de Bondgenotenlaan en het oude kamp. Hier
wordt het Belgische vliegwezen geboren en herbergt het de eerste
militaire vliegschool van België. Aansluitend volgt de eerste
wereldoorlog met de Duitse bezetting en gebruik van dit vliegveld.
De reden waarom het vliegveld in Brasschaat wordt gebouwd is
tweeërlei. Na de aankoop van het Groot schietveld, wordt het Klein
Schietveld niet meer in zijn geheel gebruikt voor de vuren van
de artillerie. Deze verhuist zijn schootstellingen naar de overkant van
de Bredabaan. Op de vrijgekomen zone worden de DRA en de compagnie
genie "zwaarder dan lucht' geinstalleerd (de naam voor de eenheid
uitgerust met vliegtuigen).
De tweede reden is te zoeken in de opdracht van deze nieuwe eenheid.
Door de grotere drachten van de artillerie, kunnen de forten de
vijandelijke artillerie niet meer waarnemen vanuit de opstelplaatsen
van hun waarnemers. Eerst worden ballonnen ingezet die zeer duur
zijn en niet altijd inzetbaar zijn. Daarna worden vliegtuigen ingezet
die veel goedkoper zijn en gemakkelijker inzetbaar zijn.
De tweede periode is de periode tussen de twee wereldoorlogen. Aan het
Ijzerfront is het vliegwezen enorm geëvolueerd. Het is een apart wapen
geworden met een gans andere opdracht dan het alleen maar steunen
van de artillerie (het vliegwezen van de artillerie). Het
vliegveld zal verder ingezet worden voor de opleiding van de
luchtwaarnemers . Gezien het kamp van Brasschaat de plaats is
waar de Belgische artillerie oefent en haar opleiding organiseert, is
dit de beste plaats waar de opleiding kan doorgaan.
De derde periode begint na de tweede wereldoorlog. De artillerie
heeft nog zijn waarnemers nodig die vanuit de vliegtuigen hun werk
doen. Tijdens de tweede wereldoorlog werden door de geallieerden
eenheden van de luchtmacht opgericht die dit werk deden (Air
Observation Post). Gezien dit (lucht)wapen zijn diensten gaf aan de
artillerie werd dit weerom in Brasschaat opgericht. Deze luchtmacht
eenheid zal nadien zich verder ontwikkelen als een wapen van de
landmacht. De school voor het lichte vliegwezen blijft in Brasschaat en
wordt in de jaren zeventig een onafhankelijk organisme. Ze zal er
blijven tot haar ontbinding begin de jaren tweeduizend.
De vierde periode is de periode als reverve vliegveld, waar de Aëroclub
van Brasschaat de voornaamste gebruiker wordt van het vliegveld. Het
Belgisch leger gebruikt het regelmatig om oefeningen te doen met
helicopters en andere kleine vliegtuigen in samenwerking met eenheden
die er trainen voor bijvoorbeeld buitenlandse opdrachten.
18de Artillerieregiment (1918)
Op 5 februari 1918 wordt het 18de Artillerieregiment opgericht en komt
de eenheid organiek bij de 6de Artilleriedivisie. Het regiment is
opgebouwd uit:
- de Iste Groep met 3 batterijen uitgerust met
kanonnen 105 mm Lang (de 1ste en 2de batterij,
afkomstig van de IVde Groep van het 6de
Artillerieregiment, zijn de befaamde batterijen van het
7th Belgian Field Artillery),
- de IIde Groep, ook met 3 batterijen en uitgerust
met houwitsers 155 mm Schneider en
geformeerd in Eu in maart 1918,
- de IIIde Groep telt eveneens 3 batterijen
uitgerust met houwitsers 6” Vickers (de 1ste en 2de
batterij zijn de ontbonden IIIde en IVde
Groep van het 1ste Regiment Zware Artillerie).
18de
Artillerieregiment (1939)
Een nieuw 18A wordt bij de mobilisatie in september 1939 gevormd door
de IIde Groep van het Artillerieregiment van het Cavaleriecorps. Het
bestaat uit twee groepen automobiles van elk drie batterijen met 4
kanonnen 75 mm G.P.III en komt onder het bevel van de 2de
Cavaleriedivisie. De eenheid erft de tradities van de IIde Groep te
Paard.
18de Bataljon
Rijdende Artillerie (18RA of 18de Regiment Rijdende Artillerie)
Bij de reorganisatie van de landmacht in 1950 worden in het
kader van de 16de pantserdivisie o.a. drie artillerie-eenheden
opgericht die de benaming en de tradities van de oude Rijdende
Artillerie overnemen. Ze zijn alle drie Franstalig (ACh: Artillerie à
Cheval) en worden, naar de US-organisatieprincipes bataljons genoemd
(maar alle drie de eenheden blijven uit fierheid de naam regiment
dragen).
Alzo wordt in mei 1951 het 18ACh (later 18RA) in het leven geroepen in
het Kamp van Vogelsang en deze eenheid krijgt officieel de tradities
toegewezen van de Artillerie van de 2de Cavaleriedivisie, d.w.z. van de
IIde Groep Rijdende Artillerie en van het 18de Artillerieregiment van
1939-1940.
Voor het regiment zijn 3 groepen van 2 batterijen, uitgerust met elk 4
houwitsers 105 mm SP.
Op 9 november 1951 ontvangt de Korpscommandant, LtKol SBH Baron der
Marmol uit handen van de Koning een nieuwe standaard die de citaten
draagt van de Artillerie van de 2de Cavaleriedivisie (van de IIde Groep
Rijdende Artillerie 1914-1918 en van het 18de Artillerieregiment 1940).
Na zijn vorming wordt 18ACh overgebracht naar Altenrath (BRD) in
kazerne Legrand, maar op 8 april 1952 verhuist het naar Euskirchen waar
het zijn intrek neemt in de Kazerne Loncin.
18RA heeft dan vanaf 15 april 1952 volgende organisatie:
- een Staf,
- een Stafbatterij,
- een Dienstenbatterij,
- 3 schootsbatterijen elk uitgerust met 6 houwitsers
105 mm type M7 SP.
Op 30 oktober 1952 verhuist één batterij naar Kassel.
De reorganisatie van de landmacht in 1960 heeft belangrijke gevolgen
voor 18ACh. Vanaf nu maakt het regiment organiek deel uit van de 18de
Pantserbrigade en deze brigade gaat in haar geheel over naar de 1ste
Divisie. De schootsbatterijen D, E en F heten voortaan respectievelijk
B, C en A.
18ACh wordt een gemengd artilleriebataljon met als materieel houwitsers
105 mm type M7 (2 batterijen – B en C Bij) SP en houwitsers 155 mm type
M44 SP (1 batterij – A Bij).
In 1961 (15 mei 1961) gaat het Regiment over naar het Nederlandse
taalstelsel, alsook 17ACh en worden vanaf dan respectievelijk 18RA en
17RA. 19ACh blijft een Franstalige eenheid.
In 1964 worden de B en C Batterij uitgerust met de nieuwe houwitsers SP
105 mm type M108. Het Regiment verhuist op 26 augustus 1965 officieel
naar Brasschaat waar het zijn intrek neemt in de leegstaande kazerne
van het vroegere Opleidingscentrum voor Veldartillerie (O.C.V.A.). Deze
kazerne krijgt de naam van Luitenant Jean Coppens (een officier van
18ACh die sneuvelde in Korea als artilleriewaarnemer).
In 1967 worden de oude houwitsers type M44 van de A Batterij vervangen
door de nieuwe houwitsers SP 155 mm type M109 maar reeds in 1969 worden
deze M109 op hun beurt vervangen door houwitsers SP 105 mm type M108
zodat de drie schootsbatterijen opnieuw eenvormig uitgerust zijn.
In 1969 wordt de 18de Pantserbrigade ontbonden en op 20 januari komt
18RA onder het bevel van de 4de Pantserinfanteriebrigade en keert aldus
terug naar de 16de Divisie. Op dezelfde datum worden de
Stafbatterije en de Dienstenbatterij tot een enkele Staf- &
Dienstenbatterij samengesmolten.
Op 1 januari 1973, na de verhuis van de 1ste Pantserinfanteriebrigade
vanuit Duitsland naar België, komt 18RA terug organiek bij deze brigade
en dus opnieuw bij de 1ste Divisie.
In 1985 ontvangt 18RA nieuw materieel: de houwitsers SP 155 mm type
M109A2. Tevens verandert de organisatie: alle schootsbatterijen van de
veldartillerie krijgen acht stukken i.p.v. 6, maar het aantal
schootsbatterijen wordt teruggeschroefd van drie naar twee. Enkel 17RA
en 18RA behouden, op oorlogsvoet, een derde schootsbatterij. Die van
17RA bevindt zich op vredesvoet in de Veldartillerieschool, deze van
18RA blijft in het Regiment.
In 1986 verlaat 18RA de 1ste Pantserinfanteriebrigade. De eenheid hangt
nu rechtstreeks af van de 1ste Divisie en vanaf 1 juli 1990 van het
Legercorps (18RA evolueert dus van brigadeartillerie naar
divisieartillerie en tenslotte naar corpsartillerie).
De reorganisatie van BEAR 97 brengt een nooit geziene
herstructurering. 17RA, 18RA (niet meer operationeel vanaf 1 juni 1993)
en 19ACh fusioneren en in hun plaats wordt, op 29 juni 1994, een nieuwe
tweetalige eenheid opgericht met de naam Regiment Rijdende
Artillerie/Régiment d’Artillerie á Cheval – kortweg RACh). Aldus keren
we terug naar de toestand van vóór 1939. Het nieuwe regiment wordt
gekazerneerd in Altenrath (Duitsland) in de kazerne van het vroegere
17RA.
Maar de volgende reorganisatie doet ook dit nieuw opgerichte regiment
verdwijnen. Door deze reorganisatie verdwijnt bijna volledig de
Belgische artillerie van het toneel.
Op 30 juni 1994 is 18RA officieel ontbonden.
Logistieke eenheden in Brasschaat
De
Batterij Veldartillerie Para-Commando
De Batterij Para-Commando was één van de steuneenheden van het Regiment
Para-Commando. De eenheid was Nederlandstalig en het personeel draagt er
de groene baret.
Na de ontbinding van 18 RA neemt in 1994 de Batterij Para-Commando haar
intrek in de kazerne Luitenant Jean Coppens van eind 1994 tot begin
2004.
Korte historiek Batterij Para-Commando
De oorsprong van het Belgisch Regiment Para-Commando ligt in het in
Groot-Brittannië opgerichte Special Air Services (SAS). Het ontstaan
van de Batterij Para-commando dateert van 1973, toen zij wordt
opgericht als artilleriesteun van het Regiment. De bedoeling achter de
oprichting van de Batterij is een zeer mobiele artillerie-eenheid te
creëren die in conflictsituaties uiterst snel gemobiliseerd kon worden.
Zij moet de eerste schok opvangen om het de andere eenheden mogelijk te
maken zich te organiseren. Deze noodzaak aan snelheid maakt dat al het
materieel van de Batterij per parachute kan gedropt worden. Het insigne
van de batterij onderscheidt zich van het teken van het Regiment door
de twee kanonlopen die het doorkruisen.
Hieronder volgt een chronologische historiek van de Batterij
Veldartillerie Para-Commando.
1972: om de vuurkracht binnen de Allied Command Europe Mobile Force te
vergroten, stelt Kolonel Stafbrevethouder Segers in 1972 voor een
artillerie-eenheid op te richten binnen het toenmalige Regiment
Para-Commando.
1973: op 14 mei 1973 wordt de eenheid bij wijze van proef opgericht te
Brasschaat waar ze een onderkomen vindt in het Kwartier-West en dit
onder bevel van Kapitein-commandant Henrot. Het personeel wordt
hoofdzakelijk geleverd door de ontbonden pelotons mortieren 4”2 van de
verschillende infanteriebataljons van het Regiment Para-Commando. In
het Kamp van Brasschaat worden ze onmiddellijk in handen gegeven van de
onderrichters van de Veldartillerieschool die van hen rasechte
artilleristen moeten maken. De eerste benaming van de Batterij luidt
“Batterij Artillerie Para-Commando”.
1974: nadat zij haar sporen verdient tijdens de eerste AMF-oefeningen
(AMF = Ace Mobile Forces), krijgt de eenheid in mei officieel het
statuut van onafhankelijk korps, hiërarchisch verbonden aan het
Regiment Para-Commando.
1976: op 4 september 1976 aanvaardt de gemeente Bornem het peterschap
over de Batterij. Dit peterschap ontstaat uit wederzijdse behoeften van
beide kampen. De gemeente Bornem is al een tijdje op zoek naar een
manier om de Belgische landsverdediging te steunen en hen zo dichter
bij de burger te brengen. Men wilt een band aangaan met een jonge,
bruisende militaire eenheid. Zo komt men al gauw terecht bij de in 1973
opgerichte artillerie-eenheid van de Brigade Para-commando, de Batterij
Veldartillerie Para-Commando uit Brasschaat.
Hetzelfde jaar van de bekrachtiging van het peterschap (zaterdag 4
september 1976) wordt de eenheid reeds ingezet bij een actie in
Klein-Brabant. Het door zware overstromingen geteisterde Ruisbroek
wordt bijgestaan door de Batterij in het bestrijden van de ramp.
In de loop der jaren grijpen diverse bevelsoverdrachten plaats in de
petergemeente Bornem. Deze bevelsoverdrachten zijn steeds een goede
gelegenheid om de eenheid aan de inwoners van Klein-Brabant voor te
stellen.
1983: het speciaal voor de eenheid ontworpen mutskenteken (zie
afbeelding vorige bladzijde) vervangt op 11 mei 1983 het mutskenteken
van het Regiment Para-Commando.
1990: de Batterij neemt van 10 tot 28 juni deel aan de oefening Ace
Mobile Forces (AMF) “Avenue Express” in Denemarken. Jaarlijks worden in
NAVO-verband enkele AMF-oefeningen ingericht met als doel de mobiliteit
van verschillende eenheden na te gaan. Zo zijn tijdens die oefening
diverse artillerie-eenheden uit verschillende landen actief.
1993: de Batterij neemt in februari voor de eerste maal deel aan een
humanitaire operatie (Sunny Winter –het opvangen van 500 ‘expatriates’
en hun terugkeer naar het moederland organiseren) in Congo-Brazzaville.
De Batterij Veldartillerie Para-Commando neemt deel als
fuselierscompagnie.
In april maakt de Batterij Veldartillerie Para-Commando deel uit van de
UNO-operatie (Unosom II) in Somalië (Afrika).
1994: op 1 januari 1994 neemt de Batterij een organisatie aan bestaande
uit twee pelotons met elk vier houwitsers. De organisatie is zo
uitgebouwd dat de mogelijkheid bestaat om de pelotons als
onafhankelijke vuureenheid in te zetten. De Batterij bezit zelfs de
technische mogelijkheden om andere artillerie-eenheden in versterking
te krijgen en in te zetten.
In april volgt een tweede deelname aan een humanitaire operatie in
Afrika nl. in Rwanda (Operatie Silver Back – buitenlanders evacueren
via het vliegveld van Kigali).
De Batterij verlaat in 1994 de gebouwen in Kwartier-West, waar ze
sedert haar oprichting is gelegerd, en verhuist naar Kwartier-Oost waar
ze haar intrek neemt in de kazerne Luitenant Jean Coppens.
1995: op 1 januari 1995 wordt de benaming van de eenheid, de Batterij
Artillerie Para-Commando veranderd in ‘Batterij Veldartillerie
Para-Commando’.
1996: de gemeente Bornem en de Batterij vieren het 20-jarig bestaan van
het peterschap. De Batterij neemt van april tot juli en van juli tot
november deel aan de humanitaire missie Untaes in Kroatië.
1997: de Batterij neemt in mei deel aan de humanitaire operatie Green
Steam in Congo (ineenstorting van het regime Mobutu – de eenheden 2
Commando en de Batterij Veldartillerie Para-Commando moeten zich klaar
houden om Belgische onderdanen te evacueren) en aan de operatie Untaes
in Kroatië (de Batterij Veldartillerie Para-Commando moet het
verdedigingspeloton leveren voor het hoofdkwartier van Untaes in
Vukovar).
1999: de Batterij neemt deel aan de PSO-opdracht in Albanië en Kosovo
(PSO = Peace Supporting Operation) (evacuatie van vluchterlingen en
aanvoer van hoofdzakelijk levensmiddelen, tenten en materieel voor de
eerste behoeften).
2002: de Batterij is actief tijdens Belurokos-10 (zie foto’s).
2004: sinds 2 maart 2004 maakt de Batterij deel uit van 2A en bezit ze
dezelfde structuur als een klassieke batterij veldartillerie. De
Batterij Veldartillerie Para-Commando verliest haar statuut van
onafhankelijk korps.