Het ontstaan van het Kamp van Brasschaat gaat terug tot in de Hollandse
periode (1815-1830). Na de nederlaag van Napoleon in Waterloo wordt
België aangehecht bij Nederland. De Antwerpse Citadel wordt door de
Hollandse troepen terug in gebruik genomen. Dit brengt de noodzaak naar
een militair oefenterrein met zich mee. Dit oefenterrein mag echter
niet te dicht bij het onrustige Brussel liggen en moet, bij het
uitbreken van onlusten, troepen kunnen herbergen. In eerste instantie
gaat hierbij de aandacht naar de streek rond Bonheiden, maar deze
voldoet niet aan de verwachtingen. Zo gaat de aandacht naar de
uitgestrekte, onbebouwde heidevlakte die zich links van de kasseiweg
Antwerpen-Breda uitstrekt.
In de jaren 1500-1600 is het grootste deel van Brasschaat overdekt met
heide. Onder druk van de toenemende bevolking begint men met de
cultivatie van de heide (diepe bewerking, bemesting met stalmest of
heidestrooisel).
In de 18de en 19de eeuw ontstaat er een belangrijke geldadel die erop
uit is grote stukken grond te verwerven. De schraal bewoonde heide van
Brasschaat (Maria-ter-Heide) is dan ook gegeerd gebied. Grote
oppervlakten heide worden alzo ontgonnen en er worden vooral bossen
aangeplant. Tevens wordt meestal ook een kasteel gebouwd met de aanleg
van daarbij horende parken. Zo ontstaan vele prachtige domeinen, o.a.
Beelenhof. En aan een van deze domeinen ligt de kiem van het latere
militaire kamp van Brasschaat.
In de tweede helft van de 18de eeuw wordt de heide gecultiveerd tot
voorbij Brasschaat, richting Holland. Dit stimuleert het doortrekken
van de baan Merksem-Brasschaat tot enkele kilometers in de heide. Maar
ook de andere gemeenten zijn vragende partij om deze baan door te
trekken tot aan hun gronden.
Om de interesse voor de gronden te vergroten laat de Baron de Beelen de
Bredabaan doortrekken tot aan zijn landgoed, het Bellenhof. Omstreeks
1780 is deze baan voltooid en groeit stilaan een nieuw gehucht: de
Brasschaetse Heide het latere Maria-ter-Heide.
In de Heerlijkheid Eekeren, op de Brasschaetse Heide woont een
generaal, Finé genaamd. Samen met enkele andere officieren van het
Oostenrijkse leger heeft deze van Baron de Beelen een stuk grond
gekocht in deze heide op het einde van de Oostenrijkse periode
(1713-1794).
Op 20 augustus 1806 ontvangt het gemeentebestuur van Wuustwezel een
schrijven van de prefect van het Département des deux Nèthes met het
nieuws dat Keizer Napoleon bij hoogdringendheid besloten heeft de
steenweg naar Breda verder aan te leggen. Deze verlenging maakt deel
uit van het algemene plan van de Franse dienst van Bruggen en Wegen om
de verbindingen met Nederland te verbeteren, aangezien er geen enkele
fatsoenlijke weg is. Door deze beslissing wordt de weg naar Breda op
slag gepromoveerd van banale zandweg in een uithoek van het land tot
keizerlijke baan. Deze baan heeft natuurlijk ook een groot militair
belang voor de Fransen en later voor de Nederlanders tijdens de
bezettingen van ons land.
Op 28 juli 1810 wordt beslist voor een nieuw tracé in rechte lijn. In
1811-1812 komt de steenweg klaar en is de verbinding met Breda een feit.
Generaal Finé bevecht Napoleon te Waterloo en draagt zo zijn steentje
bij aan de overwinning op de Franse troepen. Hierna biedt hij zijn
diensten aan bij het Hollandse leger in België dat onder bevel staat
van Prins Frederik, zoon van de Hollandse Koning en Grootmeester van de
Artillerie en Opperbevelhebber. De Hollandse militaire staf beseft maar
al te goed het belang van een militair terrein voor de legering van hun
troepen tussen Antwerpen en Breda en Bergen-op-Zoom.
De Kapitein Kramer voerde een verkenning uit in de heidevelden van
Brasschaat, Kapellen en Wuustwezel. De talrijke moerassen en vennen in
het terrein rechts van de Bredabaan maken dit gebied, ondanks zijn
uitgestrektheid, minder interessant als militair oefenterrein of
terrein waar troepen gelegerd konden worden.
Het terreingedeelte tussen de Bredabaan en de latere Ploegsebaan blijkt
het meest geschikte heideveld. Een licht glooiende heidevlakte die
loopt tot voorbij Kalmthout en waar het water maar twee spaden diep
ligt. De aan de rand liggende dorpen Wuustwezel, Gooreind, Brecht
en Kalmthout bieden ook voldoende plaats voor het kantonneren van
nagenoeg 2000 cavaleristen en artilleristen.
Tussen 1820 en 1830, tijdens de zomermaanden, oefenen de Hollandse
troepen zich in de Brasschaetse Heide in het “schieten naar den Schijf,
werpen van Bomben, construeren van Batterijen, herstellingen van het
materieel uit te voeren en om paarden te beslaan”. De Gele Rijders van
de Nederlandse artillerie verschijnen op de Brasschaetse Heide .
De periode 1820-1830 is ook voor de gemeente Brasschaat belangrijk. Op
dat moment maakt ze deel uit van de Heerlijkheid Eekeren, maar niet
voor lang meer. Stilaan maakt Brasschaet zich los en wordt een
zelfstandige gemeente.
Met de Belgische omwenteling in 1830 wordt België een onafhankelijke
staat en verlaten de Hollanders het Kamp van Brasschaat. Nog even
zullen er Franse troepen onder bevel van Generaal Gerard in het Kamp
van Brasschaet aanwezig zijn als de laatste Hollandse troepen uit de
Antwerpse Citadel verjaagd worden. Hierna neemt een infanterie-eenheid
van het opgerichte Belgische leger zijn intrek in het kamp om de
installaties te bewaken. Tijdens de periode tussen de Belgische
revolutie en de erkenning van de Belgische onafhankelijkheid door de
Nederlanden, vinden er weinig of geen militaire activiteiten plaats op
en rond het Frederiksplein. Maar dat blijft niet zo.
Met de Belgische omwenteling in 1830 wordt België een onafhankelijke
staat en verlaten de Hollanders het Kamp van Brasschaat. Nog even
zullen er Franse troepen onder bevel van Generaal Gerard in het Kamp
van Brasschaet aanwezig zijn als de laatste Hollandse troepen uit de
Antwerpse Citadel verjaagd worden. Hierna neemt een infanterie-eenheid
van het opgerichte Belgische leger zijn intrek in het kamp om de
installaties te bewaken en te verdedigen indien nodig. Tijdens de
periode tussen de Belgische revolutie en de erkenning van de Belgische
onafhankelijkheid door de Nederlanden, vinden er weinig of geen
militaire activiteiten plaats op en rond het Frederiksplein. Maar dat
blijft niet zo.
Al vrij snel toont de Belgische overheid belangstelling voor de
terreinen in de Brasschaetse Heide. Reeds in 1838 begint de militaire
overheid op deze heidevlakte met testen en oefeningen. Vanaf 1840
worden er op regelmatige tijdstippen oefeningen, de zogenaamde
“jaarlijkse Campagnes van de Polygoon” gehouden en verschijnt een
ministerieel schrijven die de procedure vastlegt wanneer er schade
wordt aangebracht aan de gepachte installaties of in de omgeving ervan.
Gedurende een vijftigtal jaren behouden deze “campagnes” hetzelfde
karakter: de polygoon wordt jaarlijks gedurende drie maanden gebruikt;
een periode tijdens dewelke verschillende eenheden elkaar opvolgen om
vuurscholen, veelvuldige oefeningen en werken uit te voeren.
Pas in 1852, bij de aankoop van het Frederiksplein, wordt er bij
koninklijk besluit een artilleriepolygoon opgericht en krijgt het kamp
een permanent karakter. Het kamp wordt gebouwd naar de strakke
maatschappelijke orde van de negentiende eeuw en rond het tractiemiddel
van die tijd, de paardentractie.
Onder het deskundig toezicht van de toenmalige minister van
oorlog, Generaal de Liem, Inspecteur-generaal van de Artillerie, wordt
de Belgische artillerie groot. Met de publicatie van ‘Le Polygoon de
Brasschaet’ door Kolonel August Graty krijgt het kamp van Brasschaet
zijn status als artilleriekamp van België. Het artikel verschijnt in
‘La Belgique Illustrée’ van 1868 en plaatst Brasschaat op de militaire
kaart van België. Naast de kamperende troepen is eveneens de Commissie
van Proefnemingen aanwezig in het kamp. Deze commissie had als taak het
artilleriematerieel en de verschillende munities uit te testen en op
punt te stellen. Haar jaarlijkse proefnemingsverslagen worden van 1847
tot 1913 samengevat in ‘Résumés des travaux de l’Artillerie’ (en
betekent onrechtstreeks de oorsprong van het latere Technisch Centrum
(TDLM/CEM).
De vuurschool, de commissie voor proefnemingen en het kamp.
In 1871 wordt een vuurschool opgericht te Brasschaat die later zal
uitgroeien tot de artillerieschool. En hiermee ontstaat een nieuwe
eenheid die stilaan aan belang wint en na de Tweede Wereldoorlog een
dominante rol zal spelen in de ontwikkeling van het Kamp van Brasschaat.
De oprichting van de vuurschool is niet meer dan het logisch gevolg van
de Frans-Duitse oorlog van 1870 waarbij het nut van de wapenschool voor
de artillerie bewezen werd.Vanaf nu zullen de kaders van de
artilleriewapen hun vorming op de artilleriestukken in Brasschaat
krijgen.
Maar al snel wordt het beschikbare schietveld te klein voor de
artillerie die technologisch een enorme stap voorwaarts zet. Met een
diepte van 4500 m en een geschut met een dracht van 6000 m wordt het
oude schietveld in de diepte te klein. Nog even denkt de legerleiding
eraan om het beschikbare schietveld te vergroten en Kalmthout te
onteigenen, maar dat blijkt veel te duur. Doch aan de overkant van de
Bredabaan ligt nog een groot braakliggend terrein. Vanaf de jaren 1892
gaat men over tot de aankoop van dit terrein wat later het Groot
Schietveld zal worden.
Dit schietveld wordt geleidelijk in gebruik genomen, zodat het oude
schietveld tot ongeveer 1910 in gebruik blijft.